Uitspraak 202203539/1/A2


Volledige tekst

202203539/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2022 in zaak nr. 21/4736 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2021 heeft de raad de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellante] afgewezen.

Bij besluit van 3 juni 2021 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 november 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

De procedure over het verzoek om inzage op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)

1.       Op 11 mei 2020 heeft [appellante] een verzoek om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de AVG ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Bij besluit van 15 juli 2020 heeft het college op dat verzoek beslist. Op 26 augustus 2020 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij brief van 9 december 2020 heeft het college [appellante] verzocht de gronden van het bezwaar in te dienen. Vervolgens heeft [appellante] het college op 12 december 2020 in gebreke gesteld, aangezien het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaar. Het college heeft een hoorzitting gepland op 21 december 2020. [appellante] heeft geprotesteerd tegen die datum, aangezien zij haar gronden nog niet had ingediend. Ook heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht het college te verbieden om de hoorzitting doorgang te laten hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, waarna de hoorzitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. [appellante] heeft vervolgens bij brief van 23 december 2020 haar gronden ingediend. Bij besluit van 24 december 2020 heeft het college het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de gronden van het bezwaar ontbraken. [appellante] heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 10 november 2021 heeft de rechtbank Rotterdam het besluit van 24 december 2020 vernietigd, aangezien het college bij dit besluit de gronden van het bezwaar niet heeft betrokken. Het college heeft vervolgens inhoudelijk op het bezwaar beslist bij besluit van 18 mei 2022.

De aanvraag om een toevoeging

1.1.    Op 17 december 2020 heeft [appellante] een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor de hiervoor omschreven bezwaarprocedure, waarin zij is bijgestaan door mr. M.J.G. Schroeder (hierna: de advocaat). De raad heeft de aanvraag afgewezen, omdat het een probleem betreft waarvoor geen advocaat nodig is. In het besluit op bezwaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat [appellante] haar belang zelf kon behartigen. Zij kon zelf aangeven waarom ze het niet eens was met het besluit van het college. Daarnaast is de zaak niet zodanig complex dat juridische bijstand van een advocaat noodzakelijk is, aangezien het ging om procedurele feitelijkheden die [appellante] zelf naar voren had kunnen brengen en waar zij zelf een aandeel in had. Ten overvloede wijst de raad op het laagdrempelige karakter van de bezwaarprocedure en het feit dat versteviging van de juridische stellingname door een advocaat geen reden is om een toevoeging te verstrekken.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad op juiste gronden heeft kunnen concluderen dat de aanvraag van [appellante] een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan [appellante] kon worden overgelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de raad in de door [appellante] naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat de zaak zodanig feitelijk of juridisch complex was dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is. Van [appellante] mocht worden verwacht dat zij zelf kon toelichten waarom de hoorzitting nog niet plaats kon vinden. Het onderscheid tussen de uitspraken van de voorzieningenrechter en de rechter in de bodemzaak doet daaraan niet af.

Hoger beroep

3.       In hoger beroep komt [appellante] op tegen dit oordeel van de rechtbank. [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de complexiteit van de bezwaarprocedure te betrekken bij de beoordeling. De rechtbank is volgens [appellante] niet ingegaan op de aantekeningen die zij heeft gemaakt bij het procesverloop in de bezwaarprocedure. In deze aantekeningen stelt zij dat haar advocaat ervoor heeft gezorgd dat processuele fouten rondom de hoorzitting in de bezwaarprocedure zijn voorkomen. [appellante] was daartoe niet zelfredzaam. Daarbij duidt het verschil tussen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2020 en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2021 volgens [appellante] op een juridisch complexe procedure.

In hoger beroep voert [appellante] ook aan dat de zaak inhoudelijk zodanig juridisch en feitelijk complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is. [appellante] wijst er in dat kader op dat de toevoeging voor een bezwaarprocedure ook betrekking heeft op rechtsbijstand na terugverwijzing van de zaak naar het bestuursorgaan. Nadat de rechtbank Rotterdam het besluit van 24 december 2020 in haar uitspraak van 10 november 2021 had vernietigd, heeft het college het bezwaar van [appellante] bij het besluit van 18 mei 2022 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het 18 pagina’s tellende advies dat aan dat besluit is gehecht duidt volgens [appellante] op uitzonderlijke feitelijke en juridische complexiteit van de bezwaarprocedure.

3.1.    Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet. Bij de beoordeling van de vraag of een aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, komt de raad beoordelingsruimte toe. In dit kader heeft de raad beleid ontwikkeld, dat is neergelegd in de werkinstructie B010. In deze werkinstructie is vermeld dat uit oogpunt van zelfredzaamheid geen toevoeging wordt verstrekt voor zaken waarin een rechtzoekende een verzoek doet op grond van de AVG. Verder is bepaald dat bij hoge uitzondering een toevoeging kan worden verstrekt voor een bezwaarprocedure. De advocaat dient dan bij de aanvraag gemotiveerd aan te geven dat de zaak zodanig feitelijk en/of juridisch complex is, dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is.

3.2.    De Afdeling deelt het standpunt van [appellante] niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3672), hoeft het feit dat een advocaat kan bijdragen aan de versteviging van de juridische stellingname van een rechtzoekende niet tot het oordeel te leiden dat de zaak juridisch complex is. Dat de advocaat van [appellante] beschikt over meer juridische kennis en daarom sneller kon handelen voorafgaand aan of tijdens de hoorzitting, betekent dus niet dat zijn bijstand noodzakelijk was. In dit geval kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het handelen van [appellante] of dat van haar advocaat de bezwaarprocedure nodeloos gecompliceerd heeft gemaakt. Het college heeft [appellante] bij de brief van 9 december 2020 meegedeeld dat per abuis niet is gevraagd om aanvullende gronden en [appellante] gevraagd de gronden van haar bezwaar in te dienen. [appellante] heeft het college bij de brief van 12 december 2020, slechts drie dagen later, in gebreke gesteld, wat betekende dat het college binnen twee weken een besluit op bezwaar moest nemen om te voorkomen dat een dwangsom zou worden verbeurd. [appellante] had toen de gronden van haar bezwaar nog niet ingediend, terwijl zij die uit eigen beweging had kunnen indienen voordat het college haar bij de brief van 9 december 2020 op dit verzuim had gewezen. Dat [appellante] op de zitting heeft verklaard dat zij wachtte op stukken van het college maakt dat niet anders, omdat niet is gebleken dat zij eerder om stukken heeft gevraagd. Uit de ingebrekestelling blijkt ook niet dat de reden daarvoor was dat zij geen stukken had ontvangen. Zij heeft verder gewacht met het indienen van de gronden van haar bezwaar tot op de laatste dag van de gestelde termijn (23 december 2020 om 23:08 uur). Onder die omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat de zaak zelf zodanig feitelijk of juridisch complex was dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was.

Anders dan [appellante] heeft gesteld, wijzen ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2020 en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2021 niet op een juridisch complexe procedure. Van een tegenstrijdigheid tussen die uitspraken is geen sprake. De voorzieningenrechter heeft een andere beoordeling gegeven dan de rechtbank, namelijk dat de beslissing om [appellante] uit te nodigen voor de hoorzitting geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Anders dan de rechtbank, hoefde de voorzieningenrechter niet te oordelen over de gronden die pas later werden ingediend.

Voor zover [appellante] betoogt dat feitelijke complexiteit volgt uit het feit dat de advocaat er achter is gekomen dat de gronden eerder waren ingediend dan dat het besluit van 24 december 2020 genomen was, wijst de Afdeling erop dat dit behoort tot rechtsbijstand in het kader van de beroepsprocedure. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat [appellante] naderhand zelf had kunnen constateren dat zij de gronden van haar bezwaar had ingediend voordat het besluit van 24 december 2020 was genomen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank daarom terecht geoordeeld dat de raad geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat de zaak zodanig feitelijk of juridisch complex was dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was.

3.3.    De aanvraag om toevoeging zag niet op de inhoud van de zaak, zodat het betoog dat uit het aan het besluit op bezwaar van 18 mei 2022 ten grondslag gelegde advies de uitzonderlijke feitelijke en/of juridische complexiteit van de bezwaarprocedure blijkt, geen bespreking behoeft.

3.4.    Het betoog faalt.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

97-1022

BIJLAGE

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:

[…]

g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

[…]

Werkinstructie B010 Bestuursrecht

11. Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

De AVG maakt onderscheid tussen publieke instellingen en niet-publieke instellingen.

Publieke instellingen (bestuursorganen)

Toevoegingsaanvragen voor een verzoek rechten betrokkene (bijvoorbeeld inzage of verwijdering) op grond van de AVG wijs je af op zelfredzaamheid. Je gebruikt hiervoor tekstcode 130 (zelfredzaamheid).

Reageert het bestuursorgaan niet tijdig, dan kan rechtzoekende het bestuursorgaan in gebreke stellen. Voor het beleid over ingebrekestellingen en het verzoeken van een dwangsom, zie werkinstructie Wet Dwangsom.

Is sprake van een bezwaarprocedure, dan wijs je de aanvraag af met tekstcode 130 (zelfredzaamheid). Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat de zaak zodanig feitelijk en/of juridisch complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is voor het maken van bezwaar, dan kun je bij hoge uitzondering een toevoeging verstrekken.

[…]