Uitspraak 202103344/1/A2


Volledige tekst

202103344/1/A2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2021 in zaak nr. 20/2546 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft de raad een aanvraag om toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 20 februari 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant]  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.

De zaak is door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij strafbeschikking heeft het openbaar ministerie aan [appellant] een boete opgelegd. [appellant] is hiertegen in verzet gegaan. Bij vonnis van 18 juli 2019 is [appellant] bij verstek door de kantonrechter veroordeeld tot een boete van € 140,00 wegens het overtreden van artikel 4:18, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013, het verbod op recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein. [appellant] heeft toegelicht dat hij dakloos is en geregeld buiten slaapt.

2.       [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Gelet op artikel 410a, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering (hierna: Sv), moet de voorzitter van het gerechtshof verlof verlenen voor de behandeling van het hoger beroep, omdat de boete die aan [appellant] is opgelegd lager is dan € 500,00. De advocaat van [appellant] (hierna: de advocaat) heeft namens hem hiertoe een schriftuur ingediend als bedoeld in artikel 410, eerste lid, Sv. De advocaat heeft hierin aangevoerd dat [appellant] niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting bij de kantonrechter en dat de tenlastelegging van de officier van justitie in de strafbeschikking en bij de kantonrechter niet overeenkomen.

3.       Bij aanvraag van 15 augustus 2019 heeft de advocaat aan de raad om toevoeging gevraagd voor rechtsbijstand in hoger beroep tegen het vonnis van 18 juli 2019. De advocaat heeft aangevoerd dat [appellant], gelet op artikel 14, derde lid, aanhef en onder d, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), een toevoeging moet worden verleend wanneer de toegang tot de (hogerberoeps)rechter afhankelijk is van de verleende rechtsbijstand. Verder heeft hij een beroep gedaan op het beleid van de raad ‘veelheid van zaken’, op grond waarvan een toevoeging kan worden verleend. [appellant] is namelijk verwikkeld in een groot aantal strafzaken en hij bevindt zich in de proeftijd van een aantal voorwaardelijke veroordelingen. De toevoeging is voor [appellant] belangrijk om zijn leven weer op de rails te krijgen, aldus de advocaat.

4.       Op 20 september 2019 heeft de voorzitter van het gerechtshof Den Haag (hierna: de voorzitter) geoordeeld dat het belang van goede rechtsbedeling vereist dat het hoger beroep van [appellant] behandeld wordt.

5.       Bij het besluit van 1 oktober 2019 heeft de raad de aanvraag om toevoeging afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) en artikel 4 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt). Volgens de raad wegen de advocaatkosten niet op tegen het belang van [appellant] in deze zaak en is uit de aanvraag niet gebleken dat sprake is van een zwaarwegend belang om bij uitzondering voor een toevoeging in aanmerking te komen. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt.

6.       Bij het besluit van 20 februari 2020 heeft de raad dit bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft de raad onder meer ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van [appellant] die een toevoeging rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht. De afwijzing van de aanvraag om toevoeging is niet in strijd met artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het IVBPR. De raad wijst erop dat indien een rechtzoekende in staat kan worden geacht zijn belang voor de rechter zelf te behartigen, het recht op toegang tot de rechter niet in essentie wordt aangetast. Volgens de raad slaagt het beroep op het beleid ‘veelheid van zaken’ niet en hij merkt hierbij op dat niet is gebleken van een zwaarwegend belang van [appellant], omdat een maatschappelijk traject van [appellant] om zijn leven weer op de rails te krijgen zou worden onderbroken. [appellant] heeft tegen het besluit van 20 februari 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank.

Aangevallen uitspraak

7.       De rechtbank heeft overwogen dat uit de bepalingen van het EVRM en het IVBPR waarop [appellant] zich beroept, geen ongeclausuleerd recht op kosteloze rechtsbijstand in strafzaken volgt. Een aanspraak daarop heeft hij immers slechts, ‘indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen’. Daarbij is met name bepalend of betrokkene al dan niet in staat is zichzelf adequaat te verdedigen. De rechtbank wijst in dit verband naar het arrest van 28 oktober 1994 van het EHRM, Maxwell t. Verenigd Koninkrijk, nr. 18949/91 (ECLI:CE:ECHR:1994:1028JUD001894991). De omstandigheid dat in het geval van [appellant] het verlofstelsel geldt en dat verlof is verleend, betekent volgens de rechtbank niet per definitie dat [appellant] niet in staat is zichzelf adequaat te verdedigen.

7.1.    Volgens de rechtbank heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het betoog in de strafzaak leidend tot de conclusie dat de oproeping nietig was, niet zodanig juridisch van aard is dat [appellant] dit en met name de relevante feiten daartoe, niet zelf naar voren had kunnen brengen. Dit betoog berustte op twee gronden. De eerste grond hield in dat [appellant] op onjuiste wijze is opgeroepen. De tweede grond hield in dat bij de kantonrechter een ander feit, gebaseerd op een andere strafbepaling die een ander belang beschermt, ten laste is gelegd dan in de stafbeschikking. [appellant] had de feiten waarop het gerechtshof de oproeping nietig heeft verklaard zelf kunnen aanvoeren, waarbij het gerechtshof ook ambtshalve tot de conclusie had kunnen komen dat bij de kantonrechter een ander feit, gebaseerd op een andere strafbepaling met een ander belang, ten laste is gelegd dan in de strafbeschikking.

7.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de toevoeging op grond van artikel 4, tweede lid, van het Brt mocht weigeren en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zwaarwegende belangen of zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die een uitzondering hierop rechtvaardigen. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet heeft toegelicht welke werkzaamheden de rechtshulpverlener zal verrichten om tot een oplossing te komen om zijn leven weer op de rails te krijgen zoals is vereist voor het beleid ‘veelheid van zaken’ waarop [appellant] een beroep heeft gedaan. Ook is niet gebleken dat een maatschappelijk traject van [appellant] om zijn leven weer op de rails te krijgen zou worden onderbroken, aldus de rechtbank.

Wettelijk kader

8.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep en de beoordeling ervan

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad toevoeging had moeten verlenen op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM en artikel 14, derde lid, aanhef en onder d, van het IVBPR.

[appellant] voert aan dat uit artikel 2 van het Zevende Protocol bij het EVRM (hierna: het Protocol) volgt dat de uitoefening van het recht op hoger beroep in strafzaken kan worden beperkt met betrekking tot lichte overtredingen. Artikel 2 van het Protocol staat een wettelijk geregelde verlaging toe van het niveau van rechtsbescherming ten opzichte van de rechten die zijn opgenomen in artikel 6 van het EVRM, maar slechts voor zover het gaat om lichte overtredingen. Deze categorie valt volgens hem samen met de zaken die op grond van artikel 410a Sv niet in hoger beroep worden behandeld. Alleen als de voorzitter van het gerechtshof van oordeel is dat het belang van een goede rechtsbedeling dit vereist, wordt hoger beroep tegen een vonnis waarin niet meer dan € 500,00 boete is opgelegd in behandeling genomen. Omdat verlof is gegeven voor het hoger beroep, is de strafzaak van [appellant] geen lichte overtreding in de zin van artikel 2, tweede lid, van het Protocol, en omdat Nederland het Protocol niet geratificeerd heeft, geldt de beperking die in deze bepaling is opgenomen niet.

[appellant] voert verder aan dat de rechtbank de zelfredzaamheid van een rechtzoekende bepalend acht voor de vraag of kosteloze rechtsbijstand verleend moet worden. De rechtbank heeft hierbij niet onderkend dat de raad de aanvraag heeft afgewezen wegens onvoldoende belang, op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrb. In plaats daarvan heeft zij overwogen dat [appellant] in staat was zichzelf adequaat te kunnen verdedigen en dit betreft de weigeringsgrond die is opgenomen in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb. Als de rechtbank hierin wordt gevolgd, moet de raad de toevoeging verlenen omdat [appellant] niet in staat was zich adequaat te verdedigen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [appellant] zelf bij de kantonrechter had kunnen aanvoeren dat hij niet op juiste wijze was opgeroepen en dat de tenlastelegging een ander feit betrof dan waarvoor hij bij de strafbeschikking was beboet. [appellant] kan niet volgen dat hij in staat wordt geacht om deze juridische punten naar voren te brengen, terwijl de kantonrechter deze over het hoofd heeft gezien. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat [appellant] verplicht is om een schriftuur in te dienen om in aanmerking te komen voor verlof van zijn ingestelde hoger beroep. Gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien de aanvrager zich kan verdedigen met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet. Volgens [appellant] was dergelijke bijstand hier niet mogelijk, omdat alleen een advocaat de schriftuur mag indienen als de aanvrager zelf hiertoe niet in staat is.

[appellant] voert ten slotte aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad de toevoeging had moeten verlenen op grond van het beleid ‘veelheid van zaken’. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de advocaat werkzaamheden zal verrichten om het leven van [appellant] weer op de rails te krijgen. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat een beroep op het beleid ‘veelheid van zaken’ slechts slaagt als een maatschappelijk traject van [appellant] om zijn leven weer op de rails te krijgen anders zou worden onderbroken, aldus [appellant].

9.1.    De Afdeling overweegt hierover als volgt.

9.2.    Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft bij herhaling overwogen dat artikel 6 van het EVRM geen recht geeft op hoger beroep (zie bijvoorbeeld het arrest van 4 november 2008 van het EHRM, Tudor-Comert t. Moldavië, nr. 27888/04, ECLI:CE:ECHR:2008:1104JUD002788804, punt 35). Dit recht volgt wel uit artikel 2, eerste lid, van het Protocol en kan worden beperkt in zaken waar het gaat om ‘offences of a minor character’, zoals opgenomen in artikel 2, tweede lid, van het Protocol. Maar zoals [appellant] aanvoert, heeft Nederland deze bepaling niet geratificeerd. [appellant] ontleent het recht op behandeling van zijn zaak in hoger beroep niet aan het Protocol. De beperking die is opgenomen in artikel 2, tweede lid, van het Protocol, is dus niet aan de orde in deze zaak. Het maakt daarom ook niet uit of de overtreding waarvoor [appellant] is veroordeeld, wel of niet moet worden aangemerkt als een ‘offence of a minor character’ in de zin van die bepaling.

9.3.    In artikel 14, derde lid, aanhef en onder d, van het IVBPR en artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM is bepaald dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, respectievelijk indien het belang van de rechtspraak of indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. Uit deze bepalingen volgt niet dat een betrokkene een ongeclausuleerd recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in strafzaken. Een aanspraak daarop heeft hij immers slechts "indien het belang van de rechtspraak dit eist" of "indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen". Het oordeel van de voorzitter gaat niet over het recht op rechtsbijstand op basis van een toevoeging, maar strekt er slechts toe om in hoger beroep toegang tot de rechter te verlenen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de raad de toevoeging niet op grond van het oordeel van de voorzitter heeft hoeven verlenen.

9.4.    Zoals [appellant] zelf ook aanvoert, is de aanvraag om toevoeging afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb (onvoldoende belang) en niet op grond van sub g van datzelfde lid (zelfredzaamheid). Bij de toepassing van artikel 4 van het Brt kan de zelfredzaamheid van [appellant] in zoverre van belang zijn, dat in verband hiermee de raad op grond van het zevende lid toevoeging kan verlenen, indien zwaarwegende belangen van de rechtszoekende dit rechtvaardigen, of indien persoonlijke omstandigheden van de rechtszoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Dit geldt ook met betrekking tot het beroep van [appellant] op het beleid ‘veelheid van zaken’. De raad heeft in zijn werkinstructies opgenomen dat onderbreking van een maatschappelijk traject of het op de rails krijgen van het leven van een rechtzoekende in geval van een veelheid van zaken, als zwaarwegende belangen kunnen worden aangemerkt op grond waarvan toevoeging kan worden verleend. In de werkinstructie ‘Veelheid van zaken’ is bepaald aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een toevoeging op deze grond. Eén van deze voorwaarden is dat de advocaat duidelijk moet motiveren waarom een toevoeging gerechtvaardigd is en hierbij onder meer moet aangeven welke werkzaamheden hij gaat verrichten om tot een oplossing te komen. De advocaat heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het beroep op het beleid ‘veelheid van zaken’ niet slaagt. Ook anderszins heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zwaarwegende belangen of persoonlijke omstandigheden die toevoeging rechtvaardigen op grond van artikel 4, zevende lid, van het Brt. De raad heeft daarom de aanvraag terecht afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb en artikel 4 van het Brt.

9.5.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het hoger beroep is ongegrond.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022

97-994

BIJLAGE - Wettelijk kader

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Artikel 14

[…]

3. bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder, in volle gelijkheid, recht op de volgende minimumgaranties:

[…]

d. in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze; ingeval hij geen rechtsbijstand heeft, van het recht daarop in kennis te worden gesteld; rechtsbijstand toegewezen te krijgen, indien het belang van de rechtspraak dit eist, en zonder dat daarvoor betaling van hem kan worden verlangd, indien hij niet over voldoende middelen beschikt;

[…]

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 6. Recht op een eerlijk proces

[…]

3 Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

[…]

c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;

[…]

Wetboek van Strafvordering

Artikel 410

1. De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. […]

Artikel 410a

1. Ingeval hoger beroep openstaat en is ingesteld tegen een vonnis betreffende uitsluitend een of meer overtredingen of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren is gesteld, waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboetes tot een gezamenlijk maximum - of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum - van € 500, wordt het ingestelde hoger beroep slechts ter terechtzitting aanhangig gemaakt en behandeld indien zulks naar het oordeel van de voorzitter in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist.

[…]

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:

[…]

b. de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;

c. de daartoe strekkende aanvraag betrekking heeft op een strafzaak en het op grond van de overtreden norm aannemelijk is dat een in verhouding tot het inkomen lage boete zal worden opgelegd;

[…]

g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

[…]

Artikel 28

1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

a. wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend;

[…]

c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;

[…]

3. Het eerste lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing, indien het betreft een toevoeging in een zaak waarbij de rechtsbijstand bestaat uit het geven van een eenvoudig rechtskundig advies. Het bestuur kan evenwel een aanvraag om een toevoeging weigeren, indien de aanvraag niet binnen vier weken na het geven van het advies is ingediend.

Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria

Artikel 4

[…]

2. Rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies wordt, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.

[…]

7. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid kan rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.

Artikel 5

1. In strafzaken wordt geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter. De eerste volzin is niet van toepassing op de verlening van rechtshulp.

2. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin kan rechtsbijstand worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

Werkinstructie - S010 overtreding, dienend voor sector kanton

[…]

Toevoegbeleid

Algemeen

Op grond van artikel 12 lid 2 sub c Wrb / artikel 28 Wrb juncto artikel 5 Brt verstrek je geen toevoeging voor rechtsbijstand in een strafzaak die dient bij de kantonrechter tenzij:

* er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of

* er sprake is van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende.

Als bij een aanvraag toevoeging niet wordt aangegeven dat er sprake is van een van bovengenoemde uitzonderingen, dan wijs je de aanvraag direct af met tekstcode 217 (straf/kanton)

Als een advocaat bij de aanvraag aangeeft dat er sprake is van feitelijke dan wel juridische ingewikkeldheid of zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dan moet hierop worden getoetst. De advocaat moet altijd duidelijk motiveren waarom er een toevoeging gerechtvaardigd is. Bij onvoldoende motivering vraag je dit na bij de advocaat. […]

Voorbeelden van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende kunnen zijn:

[…]

* onderbreking maatschappelijk traject (bijv. rechtzoekende is bezig om zijn/haar leven weer ‘op de rit’ te krijgen.

[…]

Veelheid van zaken

Is sprake van een veelheid van boetes/vorderingen tot gijzeling of van een katvanger met een veelheid van openstaande overtredingen die afzonderlijk niet aan de criteria voldoen, dan toets je aan het beleid: ‘veelheid van zaken’.

[…]

Hoger Beroep / Cassatie

Deze aanvragen toets je aan het (financieel) belang, conform artikel 12 lid 2 sub b en c Wrb / artikel 4 Brt. Je neemt aan dat er sprake is van een in verhouding tot het inkomen lage boete als de hoogte van deze boete lager is dan € 500. Er is sprake van voldoende belang bij een opgelegde taakstraf van 20 uur of meer. Aanvragen voor het Hoger Beroep en Cassatie toets je niet op artikel 5 Brt en/of zelfredzaamheid.

Nog geen dagvaarding

[…]

De advieswerkzaamheden voor het instellen van hoger beroep vallen onder bereik van de toevoeging in eerste aanleg […]

Werkinstructie - Financieel belang

[…]

Toevoegbeleid

Je verstrekt een toevoeging als aan alle voorwaarden is voldaan. Eén van de inhoudelijke voorwaarden is het financieel belang.

Reguliere toevoeging

Je kunt een reguliere toevoeging verstrekken als het op geld waardeerbare belang € 500 of meer bedraagt.

[…]

Hardheidsclausule / zwaarwegende omstandigheden

Je toetst het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule aan de volgende criteria.

1. Een beroep op de hardheidsclausule moet altijd worden gemotiveerd. […]

2. Is de aanvraag gemotiveerd, kijk je eerst of een andere (voorliggende) voorziening beschikbaar is.

Je wijst de aanvraag af als de aanvrager een beroep kan doen op:

[…]

* zelfredzaamheid, eventueel met behulp van het Juridisch Loket, de Rechtwijzer of Sociaal Raadslieden.

[…]

4. Als de aanvraag gemotiveerd is en er is geen voorliggende voorziening dan beoordeel je of het onthouden van een advocaat in die zaak tot een aantoonbare onrechtvaardigheid/onbillijkheid leidt, bijvoorbeeld:

* Gaat het om een sterke wederpartij?

* Is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie tot de wederpartij?

* Is de rechtzoekende psychisch kwetsbaar?

* Kan van de rechtzoekende worden verwacht dat hij voor zijn eigen rechtspositie opkomt?

Werkinstructie - Veelheid van zaken

Beleid

Algemeen

Op meerdere plaatsen in de werkinstructies is sprake van zaken waarvoor je niet toevoegt, omdat er geen sprake is van juridische en/of feitelijke complexiteit. Veelal is in deze zaken per afzonderlijke procedure het financieel belang lager dan € 500.

Zwaarwegend belang: regeling der zaken

De rechtzoekende kan echter, bij een veelheid van dit soort zaken wel een reëel probleem hebben. Het weer op de rails krijgen van het leven van een rechtzoekende is dan een zwaarwegend belang dat de afgifte van één toevoeging per procedure-instantie voor ‘regeling der zaken’ rechtvaardigt. De toevoeging wordt verstrekt voor het oplossen c.q. regelen van de onderliggende problematiek.

De advocaat moet altijd duidelijk motiveren waarom een toevoeging gerechtvaardigd is:

* wat het zwaarwegende belang is van rechtzoekende;

* waarom rechtzoekende niet in staat is om te betalen;

* om wat voor zaken het gaat én hoeveel;

* welke werkzaamheden hij gaat verrichten om tot een oplossing te komen.

[…]