Uitspraak 202105571/1/A2


Volledige tekst

202105571/1/A2.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2021 in zaak nr. 19/7332 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Raad voor Rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2019 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 26 november 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Blasweiler heeft een toevoeging aangevraagd voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant] voor het indienen van een wrakingsverzoek in een strafzaak waarin [appellant] verdachte is. De raad heeft de aanvraag afgewezen omdat Blasweiler niet bij de raad staat ingeschreven met de specialisatie op het rechtsterrein strafrecht.

2.       Niet in geschil is dat aan Blasweiler, op grond van het bepaalde in de Wet op de rechtsbijstand en de ten tijde van belang geldende Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2019 (Stct. 2018, 71508), geen toevoeging kon worden verstrekt voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant], omdat Blasweiler niet met de specialisatie strafrecht bij de raad staat ingeschreven. De daartoe van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. In geschil is of de raad, op grond van bijzondere omstandigheden, aanleiding had moeten zien om in dit geval geen specialisatie te vereisen en de gevraagde toevoeging alsnog te verstrekken.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de raad alsnog gehouden was het verzoek van [appellant] om gesubsidieerde rechtsbijstand in te willigen en daarmee van zijn eigen beleid af te wijken.

Hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij geen andere keus had dan Blasweiler te verzoeken hem bij te staan bij het indienen en behandelen van het wrakingsverzoek in zijn strafprocedure. Hij voert daartoe aan dat hij niet beschikte over een strafrechtadvocaat en deze ook niet door de Nederlandse orde van advocaten (hierna: de NOvA) kreeg toegewezen door een conflict met de deken. [appellant] stelt dat hij niet zonder advocaat een wrakingsverzoek kan indienen, omdat verplichte procesvertegenwoordiging geldt en dat hij niet over de financiële middelen beschikt om zelf, zonder toevoeging, een advocaat te kunnen bekostigen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat de raad, door de toevoeging niet te verstrekken, in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat sprake is van strijd met de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), omdat hem feitelijk de toegang tot de strafrechter is ontzegd, aldus [appellant].

4.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de raad in dit geval aanleiding had moeten zien om, in afwijking van de Inschrijvingsvoorwaarden en het daarop gebaseerde beleid van de raad, een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand door een niet-strafrechtadvocaat aan [appellant] had moeten verstrekken. Dat [appellant] moeite had met het vinden van een advocaat die hem op basis van een toevoeging wilde bijstaan en dat hij zelf niet over de financiële middelen beschikte om een advocaat zonder toevoeging te bekostigen, is daarvoor onvoldoende. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is het niet noodzakelijk dat een wrakingsverzoek door een advocaat wordt ingediend in het geval waarin een verdachte, zoals hier [appellant], zichzelf in de strafprocedure vertegenwoordigt. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering had [appellant] ook zelf een wrakingsverzoek kunnen indienen. Van verplichte procesvertegenwoordiging is geen sprake. Bovendien had door de deken van de NOvA een strafrechtadvocaat kunnen worden aangewezen, waarvoor dan ook een toevoeging had kunnen worden verleend. Dat dit wegens een conflict met de deken niet mogelijk was, is niet gebleken.

4.2.    Ingevolge het beleid van de raad valt het indienen en behandelen van een wrakingsverzoek onder het bereik van de toevoeging voor de hoofdzaak en wordt, als voor de hoofdzaak nog geen toevoeging is verstrekt, een toevoeging verleend met de aantekening dat deze tevens voor de hoofdzaak geldt. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogt, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad in dit geval aanleiding had moeten zien de wrakingsprocedure buiten het bereik van de toevoeging voor de hoofdzaak te stellen en daarvoor geen strafrechtspecialisatie te vereisen. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, vertoont een wrakingsverzoek altijd enige samenhang met de strafzaak, in die zin dat het een middel vormt van de verdachte om zijn eigen belangen te beschermen en de verdediging in zijn strafzaak te kunnen voeren. Het plaatsen van het wrakingsverzoek onder het bereik van de toevoeging voor de hoofdzaak en het vereisen van een strafrechtsspecialisatie is naar het oordeel van de Afdeling reeds daarom niet onredelijk en leidt ook niet tot onevenredige gevolgen voor [appellant].

4.3.    Verder is van strijd met artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van het EVRM geen sprake. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:133), is het recht om een advocaat te kiezen in geval van kosteloze rechtsbijstand niet absoluut. Het recht op verdediging moet effectief zijn. Aangezien [appellant] zich had kunnen laten bijstaan door een advocaat die bij de raad met de specialisatie strafrecht staat ingeschreven, is daaraan voldaan. Nu er geen sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM, kan een schending van artikel 13 van het EVRM in samenhang daarmee evenmin aan de orde zijn. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

4.4.    Voor zover [appellant] betoogt dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de raad bij de voorbereiding van het besluit van 26 november 2019 niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zou hebben vergaard, is de Afdeling van oordeel dat daarvan niet is gebleken. De raad heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat zij in haar gepubliceerde beleid uiteen heeft gezet wat onder een straftoevoeging valt en dat verondersteld mag worden dat bij de gemachtigde van [appellant] bekend was dat voor straftoevoegingen een specialisatievereiste geldt. Het lag daarom op de weg van [appellant] en zijn gemachtigde om in de aanvraag gemotiveerd toe te lichten waarom in deze specifieke zaak van de inschrijvingsvoorwaarden zou moeten worden afgeweken.

4.5.    Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Koelewijn, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

856

BIJLAGE - wettelijk kader

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, luidt:

"3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;"

Artikel 13 luidt:

"Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie."

Wet op de Rechtsbijstand

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:

"1. Onverminderd het tweede lid wordt rechtsbijstand verleend door:

a. door het bestuur ingeschreven advocaten;"

Artikel 14 luidt:

"Alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, worden door het bestuur ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister."

Artikel 15, aanhef en onder b, luidt:

"De door het bestuur te stellen regels met betrekking tot de voorwaarden kunnen betrekking hebben op:

b. de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden;"

Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2019

Artikel 6 luidt:

"De Raad hanteert ten aanzien van een zevental rechtsgebieden bijzondere deskundigheidsvereisten. Het betreft hier rechtsgebieden die ofwel specialistische kennis vereisen, ofwel vereisen dat de advocaat zich verdiept in en beperkt tot een aantal samenhangende rechtsgebieden. De inschrijving op deze rechtsgebieden moet worden aangevraagd door middel van een afzonderlijk formulier. De gestelde vereisten gelden voor de toelating en de voortzetting van de inschrijving.

[…]

d. Als de advocaat niet (meer) is ingeschreven voor het betreffende rechtsgebied, is het hem niet toegestaan zaken op het betreffende rechtsgebied te behandelen of daarvoor toevoeging te verzoeken of daarvoor een last tot toevoeging van de rechterlijke instanties aan te nemen.

[…]."

Artikel 6a luidt:

"De vereisten voor het verstrekken van toevoegingen in strafzaken zijn:

1. het met succes voltooid hebben van:

a. het onderdeel strafrecht in de beroepsopleiding oude stijl van de NOvA (beroepsopleiding van vóór september 2013) of;

b. de minor strafrecht en de bijbehorende toets van de huidige beroepsopleiding advocaten van de NOvA (beroepsopleiding vanaf september 2013). Voor advocaten die voor de major strafrecht hebben gekozen, geldt dat zij het eerste deel van de major moeten hebben gevolgd. Dit betreft de vier cursusonderdelen die samen ook de minor strafrecht vormen.14 Advocaten die de beroepsopleiding advocaten van de NOvA (beroepsopleiding vanaf september 2013) gevolgd hebben en de minor of major strafrecht niet afgerond hebben, moeten in plaats daarvan een door de Raad goedgekeurde cursus op het terrein van het strafrecht hebben gevolgd.15 of;

c. toelating als Raio, Rio of Oio16

2. onder begeleiding van een reeds op het terrein van strafrecht ingeschreven rechtsbijstandverlener behandeld hebben van 5 strafzaken.

[…]."