Uitspraak 202002474/2/R3


Volledige tekst

202002474/2/R3.
Datum uitspraak: 2 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Vierpolders, gemeente Brielle (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Brielle,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Brielle" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: [belanghebbende]) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2020. Ter zitting zijn [verzoeker], bij monde van [verzoeker B], bijgestaan door mr. W. Dekkers, rechtsbijstandverlener, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. van der Eijk en Y.P. van Deelen, verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [belanghebbende B], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    [verzoeker] woont aan de [locatie 1] in Vierpolders. Het bestemmingsplan dat is vastgesteld voor het buitengebied van de gemeente Brielle maakt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk naast het perceel van [verzoeker]. Deze nieuwe woning betreft een zogenoemde ruimte-voor-ruimtewoning die kan worden gerealiseerd in ruil voor de sloop van een voormalige melkveestal aan de [locatie 2] in Vierpolders. Met de realisatie van de ruimte-voor-ruimtewoning kan [verzoeker] zich niet verenigen.

3.    [belanghebbende] is eigenaresse van de gronden waarop de ruimte-voor-ruimtewoning is voorzien. [belanghebbende] heeft desgevraagd medegedeeld dat zij niet voornemens is te wachten met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van de ruimte-voor-ruimtewoning totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan op het beroep van [verzoeker]. Gelet hierop is met het verzoek spoedeisend belang gemoeid.

Procedureel

4.    [verzoeker] wijst erop dat bij de ruimtelijke onderbouwing die is opgesteld ten behoeve van de realisatie van de ruimte-voor-ruimtewoning een verslag van een zogenoemd omgevingsdialoog is gevoegd. Volgens [verzoeker] bevat dit verslag geen juiste weergave van het gesprek dat tussen haar en [belanghebbende] heeft plaatsgevonden. [verzoeker] stelt dat zij voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan bij de gemeente kenbaar heeft gemaakt dat geen omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden op de wijze zoals in de door de gemeente opgestelde leidraad voor het omgevingsdialoog is vermeld. Zij kan zich er niet mee verenigen dat de raad desondanks het bestemmingsplan heeft vastgesteld.

4.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij wijze van experiment aan de initiatiefnemers van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in het onderhavige bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt, zoals aan [belanghebbende], is gevraagd een dialoog met de omgeving te voeren. Dat [verzoeker] het gesprek met [belanghebbende] niet als een omgevingsdialoog heeft ervaren en zich niet herkent in de verslaglegging van die dialoog, heeft voor de raad geen reden gevormd de realisatie van de nieuwe ruimte-voor-ruimtewoning niet planologisch mogelijk te maken. Ter onderbouwing heeft de raad erop gewezen dat [verzoeker] haar bezwaren tegen de realisatie van de nieuwe woning in haar zienswijze kenbaar heeft kunnen maken en dat deze bezwaren blijkens de zienswijzennota inhoudelijk zijn beoordeeld en in de belangenafweging zijn betrokken.

4.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan op dit punt in de bodemprocedure geen stand zou kunnen houden. Het voeren van een dialoog met de omgeving maakt namelijk geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat de door de gemeente Brielle opgestelde leidraad voor een dialoog met de omgeving, waarin volgens [verzoeker] onder meer is vermeld dat bij voorkeur dient te worden aangetoond dat belanghebbenden het verslag van het omgevingsdialoog hebben gezien, pas is vastgesteld na de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan en in zoverre dan ook niet van toepassing was ten tijde van de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

Inhoudelijk

5.    [verzoeker] kan zich niet verenigen met de stelling van de raad dat in dit geval sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Hoewel de sanering van de voormalige melkveestal leidt tot een vermindering van de hoeveelheid bebouwing langs de Rijksstraatweg, kan volgens [verzoeker] niet worden gesproken van een ontwikkeling die in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing betoogt zij dat de realisatie van de ruimte-voor-ruimtewoning leidt tot een aantasting van het open agrarische gebied naast haar woning. Volgens [verzoeker] had de raad ervoor moeten kiezen de realisatie van de nieuwe woning mogelijk te maken op het bedrijfsperceel van [belanghebbende] aan de [locatie 2], waar sprake is van een dichter bebouwd gebied. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de richtafstanden voor agrarische bedrijfsactiviteiten, is ter plaatse nog ruimte op het perceel voor een nieuwe woning, aldus [verzoeker].

5.1.     Volgens de raad leidt de sanering van de voormalige melkveestal, waarbij tevens asbest wordt gesaneerd, tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering op de locatie aan de [locatie 2]. Daarbij wijst de raad er tevens op dat in de planregels van het onderhavige bestemmingsplan de oppervlakte aan bebouwing die aan de [locatie 2] is toegestaan is gemaximeerd, waarmee de mogelijkheden voor bebouwing op deze locatie volgens de raad aanzienlijk zijn beperkt in vergelijking met het vorige plan dat de mogelijkheid bood het bouwvlak op deze locatie volledig te bebouwen.

De bouw van de ruimte-voor-ruimtewoning, die in ruil voor de sanering van de voormalige melkveestal nabij de woning van [verzoeker] kan worden gerealiseerd, acht de raad in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing stelt de raad dat de nieuwe woning aansluit op de bestaande bebouwing aan de Rijksstraatweg en dat de nieuwe woning op basis van artikel 88 van de planregels in het landschap moet worden ingepast overeenkomstig het als bijlage 4 bij de planregels gevoegde landschappelijk inpassingsplan. In dit landschappelijk inpassingsplan is onder meer opgenomen op welke delen van het perceel van de nieuwe ruimte-voor-ruimtewoning beplanting dient te worden gerealiseerd om de nieuwe woning grotendeels aan het zicht te onttrekken.

5.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze belangenafweging van de raad in de bodemprocedure geen stand zou kunnen houden. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat op voorhand geen aanleiding bestaat om het standpunt van de raad dat het om milieutechnische redenen niet wenselijk is om de ruimte-voor-ruimtewoning te realiseren op het perceel aan de [locatie 2] dat is bestemd voor een agrarisch bedrijf en is gelegen nabij verschillende glastuinbouwbedrijven, onredelijk te achten.

Conclusie

6.     Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt om het bestemmingsplan wat betreft de daarin mogelijk gemaakte nieuwe ruimte-voor-ruimtewoning naast het perceel aan de [locatie 1] in afwachting van de bodemprocedure te schorsen. De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe wijst de voorzieningenrechter erop dat de voornoemde bouwregels die in artikel 88 van de planregels voor de nieuwe ruimte-voor-ruimtewoning zijn opgenomen, zijn gekoppeld aan een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding. Deze aanduiding ontbreekt echter op de verbeelding. Om te voorkomen dat artikel 88 van de planregels geen onderdeel vormt van het toetsingskader bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van de ruimte-voor-ruimtewoning, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.    De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    treft de voorlopige voorziening dat in de aanhef van artikel 88 van de planregels van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Brielle" "ter plaatse van deze aanduiding" dient te worden gewijzigd in "ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ruimte voor ruimte kavel op de locatie naast [locatie 1]";

II.    bepaalt dat de onder I. getroffen voorlopige voorzieningen vervalt op het moment dat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep van [verzoeker A] en [verzoeker B];

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Brielle tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Brielle aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2020

810.