Uitspraak 201900656/1/A1


Volledige tekst

201900656/1/A1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

De Vereniging Comité Buurtbelang, gevestigd te Amsterdam,

appellante (hierna: Comité Buurtbelang),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2018 in zaak nr. 18/2800 in het geding tussen:

Comité Buurtbelang

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 heeft het college het verzoek van Comité Buurtbelang om over te gaan tot invordering van een beweerdelijk door Tennispark Buitenveldert B.V. verbeurde dwangsom en om handhavend op te treden, afgewezen.

Bij brief van 16 april 2018 heeft Comité Buurtbelang beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op het door haar tegen het besluit van 8 juni 2017 gemaakte bezwaar.

Bij besluit van 29 mei 2018 heeft het college het door Comité Buurtbelang tegen het besluit van 8 juni 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het door Comité Buurtbelang ingestelde beroep mede betrekking op dit besluit.

Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank zowel het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar als het beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Comité Buurtbelang hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2019, waar Comité Buurtbelang, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Visser-Homoet, J.H. van Putten en G.J. van Gogh, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Comité Buurtbelang heeft het college op 6 december 2016 een inspectie uitgevoerd op het terrein van Tennispark Buitenveldert aan de Van der Boechorststraat 38 in Amsterdam. Daarbij is geconstateerd dat in strijd met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening 2014, zonder omgevingsvergunning 31 solitaire bomen van diverse soorten zijn gekapt en dat één boom is geknot. Verder is vastgesteld dat 11 grote dennen zijn herplant op het parkeerterrein van het tennispark, zodat per saldo 21 bomen op het tennispark zijn verdwenen zonder dat tot het herplanten van die bomen is overgegaan.

2.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 kan het college, wanneer in strijd met artikel 3 zonder vergunning is gekapt, de zakelijk gerechtigde aanschrijven tot herplant over te gaan. Hierbij is artikel 7 van overeenkomstige toepassing verklaard. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat het college kan bepalen dat herplant moet plaatsvinden met een houtopstand die vergelijkbaar is met de gevelde houtopstand.

Bij besluit van 23 december 2016 heeft het college op basis van artikel 9 een herplantplicht vastgesteld. Die houdt in dat Tennispark Buitenveldert B.V. vóór 1 april 2017 21 vergelijkbare bomen in de minimale aanplantmaat 16-18 cm op het tennispark moet herplanten, waarbij de soort en locatie op dit deel van het tennispark zelf mogen worden bepaald.

Bij hetzelfde besluit heeft het college bepaald dat als niet aan de opgelegde herplantplicht wordt voldaan, een dwangsom van € 10.000,00 ineens wordt verbeurd.

3.    Tijdens een controle op 31 maart 2017 heeft het college vastgesteld dat op het terrein in ieder geval 21 exemplaren van de Portugese laurier met een stamomtrek van 14 cm zijn geplant. Bij brief van 13 april 2017 heeft het college Tennispark Buitenveldert B.V. medegedeeld dat zij daarmee aan de voorgeschreven herplant heeft voldaan. Comité Buurtbelang is het daarmee niet eens en heeft het college bij brief van 15 mei 2017 verzocht om over te gaan tot invordering van de dwangsom en om handhavend op te treden betreffende de voorgeschreven herplantplicht.

Bij het besluit van 8 juni 2017 heeft het college het verzoek om over te gaan tot invordering en om handhavend op te treden afgewezen. Comité Buurtbelang heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Op 16 april 2018 heeft Comité Buurtbelang bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Bij het besluit op bezwaar van 29 mei 2018 heeft het college alsnog op het bezwaar besloten en daarbij het besluit van 8 juni 2017 in stand gelaten.

Aangevallen uitspraak

4.    De rechtbank heeft overwogen dat de bevoegdheid om tot invordering van de dwangsom over te gaan is verjaard. Daardoor heeft Comité Buurtbelang volgens de rechtbank geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep tegen de weigering tot invordering van de dwangsom en verdere handhaving. Er kan ook geen uitvoering meer worden gegeven aan de opgelegde last onder dwangsom. De rechtbank heeft het beroep van Comité Buurtbelang tegen het besluit van 29 mei 2018 daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Gronden van het hoger beroep

5.    Tussen partijen is niet in geschil dat de bevoegdheid om tot invordering van de dwangsom over te gaan is verjaard. Comité Buurtbelang bestrijdt ook niet dat in zoverre geen procesbelang meer bestaat. Comité Buurtbelang betoogt echter dat de rechtbank haar beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, voor zover dat betrekking heeft op haar verzoek om verdere handhaving. Volgens Comité Buurtbelang staat vast dat de bij het besluit van 23 december 2016 opgelegde herplantplicht niet correct is uitgevoerd en heeft zij wel degelijk belang bij verdere handhaving en bij een beoordeling van de vraag of het college daarvan mocht afzien. Volgens Comité Buurtbelang had het college aanvullende handhavingsmaatregelen moeten treffen, omdat de in het besluit van 23 december 2016 voorgeschreven aanplantmaat 16-18 cm niet in acht is genomen, er struiken in plaats van bomen zijn herplant en niet is voldaan aan de voorwaarde dat ‘vergelijkbare’ bomen moeten worden herplant.

5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Comité Buurtbelang geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen de weigering tot invordering van de dwangsom, aangezien de bevoegdheid tot invordering van de dwangsom is verjaard. De rechtbank heeft hieraan echter ten onrechte de conclusie verbonden dat Comité Buurtbelang ook geen belang meer heeft bij haar verzoek om opnieuw handhavend op te treden. De rechtbank had moeten beoordelen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het van verder handhavend optreden kon afzien. De Afdeling zal dit hierna alsnog beoordelen.

5.2.    Het college heeft aan de weigering om verder handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat Tennispark Buitenveldert B.V. aan de aan haar bij het besluit van 23 december 2016 opgelegde herplantplicht heeft voldaan. Er zijn 21 Portugese laurieren in een rij geplant, op een afstand van 1 m ten opzichte van elkaar, zodat volgens het college is voldaan aan de voorwaarde dat vergelijkbare bomen moeten worden herplant. Daarnaast zijn de laurieren volgens het college weliswaar in een kleinere maat aangeplant dan was voorgeschreven, maar is de stamomtrek inmiddels toegenomen tot 20-22/24 cm. Gelet daarop en gelet op de omstandigheid dat daarnaast nog onverplicht 19 Portugese laurieren zijn geplant, acht het college verder handhavend optreden niet evenredig.

5.3.    De opgelegde herplantplicht houdt in dat 21 vergelijkbare bomen in de minimale aanplantmaat 16-18 cm op het tennispark moeten worden geplant. Uit de stukken uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze herplantplicht is opgelegd ter compensatie van 21 gekapte bomen van 14 verschillende soorten die solitair op het tennispark waren geplant. Met de herplant van 21 Portugese laurieren in een haagvorm is naar het oordeel van de Afdeling, anders dan het college heeft gesteld, niet voldaan aan de voorwaarde dat vergelijkbare bomen moeten worden herplant.

Dit betekent dat, anders dan het college in het besluit van 29 mei 2018 heeft gesteld, niet aan de herplantplicht, zoals opgelegd bij het besluit van 23 december 2016 is voldaan. Dat besluit is gelet daarop niet deugdelijk gemotiveerd en moet worden vernietigd.

5.4.    Bij het nieuw te nemen besluit op het bezwaar zal het college moeten beoordelen of het wil vasthouden aan de herplantplicht zoals bij het besluit van 23 december 2016 heeft opgelegd. In dat geval ligt het in de rede dat het college opnieuw een last onder dwangsom oplegt om deze verplichting te handhaven.

Indien het college zich bij nader inzien op het standpunt stelt dat de herplant zoals thans uitgevoerd voldoende is, of dat in ieder geval geen herplant zoals eerder opgelegd hoeft plaats te vinden, zal het college bij het besluit op bezwaar de eerder opgelegde herplantplicht gewijzigd moeten vaststellen. Bij deze besluitvorming zal het college mede het beleid moeten betrekken zoals neergelegd in het stuk "Compensatie en herplant van bomen" van 1 oktober 2016, waarin een nadere uitwerking is gegeven van de wijze van compensatie. Overigens mag college bij deze besluitvorming ook rekening houden met de omstandigheid dat de reeds geplante bomen inmiddels zijn gegroeid en dat naast de 21 geplante laurieren onverplicht nog 19 laurieren zijn geplant. Vervolgens zal het college moeten bezien of, gegeven de gewijzigd vastgestelde herplantplicht, nog een overtreding bestaat waartegen handhavend behoort te worden opgetreden.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarin het beroep tegen het besluit op bezwaar van 29 mei 2018, voor zover dat beroep is gericht tegen de weigering om handhavend op te treden, niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep in zoverre gegrond verklaren. Dat besluit komt voor zover het de weigering om handhavend op te treden betreft, wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen op dat punt een nieuw besluit op het bezwaar van Comité Buurtbelang dienen te nemen.

7.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft de door Comité Buurtbelang overgelegde declaratie van NGNB advocaten, ten bedrage van in totaal € 1.160,00, overweegt de Afdeling dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat bij de proceshandelingen van Comité Buurtbelang geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De door Comité Buurtbelang opgegeven kosten voor de aanwezigheid van een deskundige ter zitting bij de rechtbank komen wel voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2018 in zaak nr. 18/2800, voor zover daarin het beroep tegen het besluit van 29 mei 2018, voor zover dat beroep betrekking heeft op de weigering om handhavend op te treden, niet-ontvankelijk is verklaard;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 29 mei 2018, kenmerk 2017-283 / Z-17-58080, voor zover daarbij is beslist op de bezwaren die betrekking hebben op de weigering om handhavend op te treden;

V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Vereniging Comité Buurtbelang in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 374,64 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro en vierenzestig cent);

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Vereniging Comité Buurtbelang het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 857,00 (zegge: achthonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Slump    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

262-842.