Uitspraak 201809239/1/R3


Volledige tekst

201809239/1/R3.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Gouda,

en

de raad van de gemeente Gouda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Gedenklaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2019, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en ing. A. Kooistra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Gouda. Het plangebied wordt begrensd door de Voorwillenseweg, de Gedenklaan en de Dobbestraat.

Het bestemmingsplan "Gedenklaan" voorziet in de herontwikkeling van de voormalige Anne de Vriesschool. Het plan maakt het mogelijk om zes vrijstaande woningen en twaalf rijwoningen te realiseren op de gronden waar op grond van het vorige bestemmingsplan "Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost" de bestemming "Maatschappelijk" gold.

[appellanten] wonen aan de oostzijde van het plangebied, aan de [locatie] (hierna: het perceel). Het steekt hen dat de raad het plan heeft vastgesteld zonder te bekijken wie de gronden van het plangebied in eigendom heeft.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep inhoudelijk

3.    [appellanten] betogen dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, omdat volgens hen onduidelijk is wie de gronden van het plangebied in eigendom heeft. Daartoe stellen zij dat zij door middel van verjaring eigenaar zijn geworden van stroken grond die zich bevinden aan de zuidelijke en westelijke zijde van hun perceel en waaraan het plan de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Groen" toekent. In dit verband is van belang dat op deze stroken grond bomen staan die [appellanten] willen behouden.

3.1.    Volgens de verbeelding zijn aan de door [appellanten] bedoelde stroken grond die zich bevinden aan de zuidelijke en westelijke zijde van het perceel de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Groen" toegekend. In de planregels zijn de desbetreffende bestemmingsomschrijvingen vastgelegd.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen en water;

[…]."

Artikel 4, lid 4.1, luidt:

"De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en perceelontsluitingswegen."

Artikel 7, lid 7.1, luidt:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

b. tuinen en erven;

[…]

d. groenvoorzieningen en water;"

3.2.    Uit deze onderdelen van de planregels blijkt dat de bedoelde stroken grond onder meer zijn bestemd voor groenvoorziening dan wel als tuin. Deze stroken grond kunnen daarom worden gebruikt ten behoeve van het behouden van de bomen. Dit gebruik is niet afhankelijk van de vraag wie de eigenaar van de desbetreffende gronden is. Omdat de gronden kunnen worden gebruikt zoals [appellanten] willen, ziet de Afdeling geen aanleiding het plan op dit punt niet in stand te laten.

3.3.    De Afdeling merkt ten overvloede nog op dat de vraag of [appellanten] al dan niet eigenaar zijn geworden van de bedoelde stroken grond door middel van verjaring een privaatrechtelijke kwestie is die bij de burgerlijke rechter aan de orde moet worden gesteld als daarover verschil van mening bestaat.

Conclusie

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

288-926.