Uitspraak 201902205/1/R2


Volledige tekst

201902205/1/R2.
Datum uitspraak: 4 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Deurne,

2.    [appellant sub 2], wonend te Deurne,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Deurne,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Spoorlaan-Stationsplein, Deurne" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2019, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door ir. R.J.M. Nuenen, bijgestaan door mr. M.J.O. Copier, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet op de hoek van de Spoorlaan en het Stationsplein in maximaal 12 appartementen met een horecafunctie op de begane grond. Hiervoor worden een bestaande voormalige horecagelegenheid aan de Spoorlaan 21 en een garagepand aan het Stationsplein 1/1a gesloopt.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de omgeving van het plangebied en zij vrezen dat het plan zal leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedureel

3.    [appellant sub 2] heeft na afloop van de beroepstermijn een nieuwe beroepsgrond over de gevolgen van het plan voor het Natura 2000-gebied "Deurnsche Peel & Mariapeel" naar voren gebracht. Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing. De Afdeling overweegt dat het na afloop van de beroepstermijn aanvoeren van nieuwe beroepsgronden gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet niet mogelijk is. De Afdeling laat deze beroepsgrond derhalve buiten beschouwing.

Parkeren en verkeer

4.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het plan niet kan voorzien in voldoende bruikbare parkeerplaatsen ten behoeve van de in het plan toegelaten woningen. Zij stellen dat uit de door de raad opgestelde rijcurven blijkt dat het door de raad berekende aantal parkeerplaatsen niet kan worden gerealiseerd, omdat het feitelijk niet mogelijk is binnen het plangebied te voorzien in voldoende bruikbare parkeerplaatsen. Hiertoe voeren zij aan dat voor een deel van de voorziene parkeerplaatsen geldt dat deze uitsluitend door te keren of achteruit te rijden kunnen worden verlaten en daardoor niet kunnen worden gebruikt als parkeerplaats. Daar komt bij dat één parkeerplaats in zijn geheel niet bereikbaar is vanwege de situering van een kolom in het bouwplan. [appellant sub 2] stelt verder dat er geen ruimte is voor een gehandicaptenparkeerplaats, zodat de woningen niet kunnen worden gebruikt door gehandicapten.

Daarnaast voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat de raad bij berekening van de parkeerbehoefte van de horecafunctie de regeling voor sloop en herbouw uit de "Nota parkeernormen 2013" (hierna: parkeernota) ten onrechte heeft toegepast. Volgens deze regeling zijn de parkeernormen uit de parkeernota niet van toepassing als de oude functie in dezelfde omvang op dezelfde locatie terugkeert en het aantal parkeerplaatsen dat aanwezig was bij de oude functie wordt gehandhaafd. Volgens [appellant sub 1] waren bij de voormalige horecagelegenheid parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig en worden die parkeerplaatsen ten onrechte niet gehandhaafd in dit plan. [appellant sub 1] stelt voorts dat de parkeerdrukmeting, die de raad heeft laten uitvoeren in verband met de toepassing van de compensatieregeling uit de parkeernota, gebrekkig is. [appellant sub 2] heeft met betrekking tot de toepassing van de regeling voor sloop en herbouw aangevoerd dat de oude functie niet in dezelfde omvang en op dezelfde plaats terugkeert, zodat de raad die regeling niet mocht toepassen. Ook in het geval dat deze regeling wel zou mogen worden toegepast, geldt dat de parkeerbehoefte van de in het plan voorziene horecafunctie onjuist is berekend. Daartoe voert hij aan dat, nu de voormalige horecagelegenheid al geruime tijd leeg staat, het bestaande parkeertekort bij de berekening van de benodigde parkeerbehoefte van de horecafunctie niet buiten beschouwing mocht worden gelaten.

Ten slotte heeft [appellant sub 1] aangevoerd dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties, omdat auto’s het parkeerterrein achteruit zullen verlaten en de inrit van het parkeerterrein een voet- en fietspad doorkruist. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat in het plan geen rekening wordt gehouden met de laad- en losactiviteiten van de horecagelegenheid.

4.1.    Voor zover de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen gezien de afstand van zijn woning tot het plangebied gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten beschouwing moet worden gelaten, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [appellant sub 1] beroept zich op de norm van een goede ruimtelijke ordening die vanuit het oogpunt van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mede het aspect parkeren omvat. Deze norm strekt ertoe te waarborgen dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare parkeersituatie. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het plangebied en het perceel van [appellant sub 1] ongeveer 70 m bedraagt. Gezien deze afstand is niet uitgesloten dat een eventueel parkeertekort zal leiden tot een toename van de parkeerdruk bij het perceel van [appellant sub 1]. De norm die [appellant sub 1] heeft ingeroepen strekt dan ook tot bescherming van zijn belangen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan een mogelijke vernietiging van het bestreden besluit.

4.2.    De raad heeft zich ten aanzien van de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen op het standpunt gesteld dat uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. De initiatiefnemer heeft het bouwplan binnen de grenzen van dit plan aangepast, waarmee volgens de raad vaststaat dat het plangebied zo kan worden ingericht dat het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de woningen op eigen terrein kan worden aangelegd. Voorts stelt de raad ten aanzien van de bij de voormalige horecagelegenheid aanwezige parkeerplaatsen dat het niet was toegestaan aldaar te parkeren en er bij de voormalige horecagelegenheid dus geen bestaande parkeerplaatsen aanwezig waren. Nu de oude functie op dezelfde locatie in kleinere omvang terugkeert en er geen parkeerplaatsen aanwezig waren zijn volgens de raad op grond van de regeling voor sloop en herbouw voor de nieuwe horecafunctie ook geen parkeerplaatsen noodzakelijk. Desondanks valt volgens de raad niet uit te sluiten dat de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied enigszins zal toenemen, nu ter plaatse al enkele jaren geen horeca meer aanwezig is en er weer een horecafunctie komt. De raad heeft daarom een parkeerdrukmeting laten uitvoeren, waaruit blijkt dat ook in het geval dat de horecagelegenheid wordt aangemerkt als nieuwe functie in de omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.

4.3.    De Afdeling overweegt met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het feitelijk onmogelijk is om in het plangebied op eigen terrein het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren, dat de concrete inrichting van het plangebied een uitvoeringsaspect betreft en in beginsel niet in deze procedure aan de orde is, tenzij dit de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling ziet in het aangevoerde echter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand aannemelijk is dat binnen het plangebied onvoldoende ruimte is om te voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Naar het oordeel van de Afdeling kan de raad worden gevolgd in zijn standpunt dat indien keren en achteruit rijden noodzakelijk is bij het in- en uitrijden van een parkeerplaats, dit niet betekent dat de parkeerplaatsen daarmee onbruikbaar zijn. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde kolom in het bouwplan is verplaatst en dat volgens de toelichting ter zitting voldoende ruimte bestaat voor de aanleg van een parkeerplaats voor gehandicapten.

De Afdeling overweegt verder dat voor de horecafunctie in dit geval ten onrechte is aangesloten bij de regeling voor sloop en herbouw uit de parkeernota. Deze regeling veronderstelt dat bij een oude functie, die in dezelfde omvang op dezelfde locatie terugkeert, al parkeerplaatsen aanwezig waren. De regeling kan niet zonder meer worden toegepast als er bij de oude functie in het geheel geen parkeerplaatsen aanwezig waren. Dit klemt temeer nu de vorige horecafunctie al enige jaren geleden is vervallen. Gelet hierop moet in dit geval met de nieuwe parkeerdruk als gevolg van de in dit plan voorziene horecafunctie rekening worden gehouden. De raad heeft evenwel ook een parkeerdrukmeting laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de parkeerbehoefte van de horecafunctie in de openbare ruimte kan worden opgevangen. Met de parkeerdrukmeting is de feitelijke bezettingsgraad van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte in beeld gebracht en daaruit blijkt dat in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om de parkeerbehoefte van de horecafunctie af te wikkelen. Daarmee heeft de raad aangesloten bij paragraaf 3.3 van de parkeernota, waarin een zogenoemde compensatieregeling is neergelegd. Voor zover ter zitting is aangevoerd dat de verrichte parkeerdrukmeting geen representatief beeld geeft, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat de parkeerdrukmeting niet in de vakantie is uitgevoerd en dat een parkeerdrukmeting ook op een vrijdag mag worden verricht. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerdrukmeting zodanige gebreken bevat dat de raad zich hierop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de parkeernota.

Het betoog faalt.

4.4.    Voor zover [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan toegelaten ontwikkeling niet leidt tot onaanvaardbare problemen met de verkeersafwikkeling en/of de verkeersveiligheid. Uit de verbeelding bij het plan blijkt dat aan de gronden in het plangebied de bestemming "Gemengd" is toegekend, welke gronden mede zijn bestemd voor wegen, paden en parkeervoorzieningen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor sommige parkeerplaatsen mogelijk achteruit moet worden gereden. Situaties waarin op een parkeerterrein niet een volledige ronde kan worden gemaakt en derhalve onder omstandigheden dient te worden gekeerd en/of achteruit dient te worden gereden, zijn niet ongebruikelijk. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat gezien de ligging van de inrit geen sprake zal zijn van een kruising met het fietsverkeer. Bovendien zijn verkeersmaatregelen met het oog op de verkeersveiligheid mogelijk. Het betoog faalt.

4.5.    Voor zover [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat in het plan geen rekening is gehouden met de laad- en losactiviteiten van de horecagelegenheid, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de bedoelde laad- en losactiviteiten ten behoeve van de horecagelegenheid op eigen terrein of langs de openbare weg zullen plaatsvinden. Weliswaar kan de verkeerssituatie als gevolg hiervan tijdelijk veranderen, maar volgens de raad kan - mede gelet op het wegprofiel en de huidige verkeersintensiteiten van de Spoorlaan en het Stationsplein - het verkeer op aanvaardbare wijze worden afgewikkeld. Daarnaast heeft de raad gesteld dat sprake is van kleinschalige horeca, zodat de laad- en losactiviteiten op de openbare weg niet tot onaanvaardbare verkeersoverlast zullen leiden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen rekening heeft gehouden met de laad- en losactiviteiten ten behoeve van de voorziene horecagelegenheid.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

5.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

6.    Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.

Overige beroepsgronden [appellant sub 2]

Structuurvisie

7.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de "Structuurvisie Deurne 2030" (hierna: structuurvisie). Hij betwijfelt of het plangebied deel uitmaakt van de zogeheten "Spoorzone", welk gebied in de structuurvisie is aangewezen als een mobiliteitsknooppunt en woongebied. Verder bestrijdt hij dat met dit plan een versterking van de woon-, verkeers- en verblijfsfuncties plaatsvindt met ruimte voor passende, ondersteunende voorzieningen, waaronder reizigersgerichte dienstverlening, kleinschalige detailhandel en horeca.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat uit de kaartbijlage bij de structuurvisie blijkt dat de "Spoorzone" mede betrekking heeft op het plangebied. De structuurvisie bevat de ruimtelijke mogelijkheden voor diverse locaties in de gemeente Deurne. In de structuurvisie staat dat de "Spoorzone" zal worden getransformeerd tot een mobiliteitsknooppunt en woongebied en dat bij het Stationsplein een versterking zal plaatsvinden van de woon-, verkeers- en verblijffuncties met ruimte voor passende, ondersteunende voorzieningen, waaronder horeca. Nu het voorliggende plan ter plaatse van de bestemming "Gemengd" naast wonen mede voorziet in horeca, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan is vastgesteld in overeenstemming met de structuurvisie.

Het betoog faalt.

Bezonningssituatie

8.    [appellant sub 2] stelt dat de bezonning van zijn woning en achtertuin zal worden beperkt en meer schaduw zal ontstaan als gevolg van de verhoging van de bouwhoogte van de voorziene woningen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Volgens hem is de verrichte bezonningsstudie onvolledig en onzorgvuldig, zodat de raad zich daarop niet mocht baseren. Daartoe voert hij aan dat de data waarop de bezonningssituatie is onderzocht niet maatgevend zijn, omdat volgens de zogeheten "Haagse normen" op 21 april en 21 september onderzoek had moeten worden verricht. Verder stelt hij dat de hoeveelheid zon met name in de ochtenduren substantieel zal afnemen.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat voor de bezonningssituatie aansluiting is gezocht bij de door TNO opgestelde richtlijnen voor bezonning. De raad heeft aan de hand van deze richtlijnen de schaduwwerking op drie maatgevende data onderzocht, namelijk 19 februari, 21 juni en 21 oktober. Volgens de raad is de schaduwwerking op 19 februari en 21 oktober het grootst vanwege de lage stand van de zon. Na 19 februari zal de bezonningssituatie elke dag verbeteren tot 21 juni, wanneer de zon op haar hoogst staat en er dus weinig schaduwwerking is. In de periode daarna wordt de schaduwwerking elke dag een stukje groter, tot het einde van de onderzoeksperiode op 21 oktober. Om een goed beeld te krijgen van de bezonningssituatie is deze op verschillende momenten op de genoemde dagen onderzocht. Volgens de raad blijkt uit de bezonningsstudie dat de hoeveelheid zon ten gevolge van het plan niet substantieel afneemt. Daarbij is de schaduwwerking op de onderzochte dagen nagenoeg gelijk aan de schaduwwerking ten gevolge van de bestaande bebouwing op het perceel aan de Spoorlaan 21. In de zomerperiode neemt de schaduwwerking zelfs af, aldus de raad. Volgens de raad zal gelet hierop de bezonningssituatie bij de woning van [appellant sub 2] niet onevenredig verslechteren als gevolg van de in het plan toegelaten ontwikkeling.

8.2.    De Afdeling overweegt dat de raad een onderzoek heeft laten doen naar de effecten van de voorziene woningen op de bezonningssituatie ter plaatse van de woning van [appellant sub 2]. De raad hanteert als richtlijn het door TNO ontwikkelde criterium dat nieuwbouw dusdanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente dan wel de eerste dag van de herfst tussen 10:00 uur en 18:00 uur ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag op één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Deze zogenaamde lichte TNO-richtlijn gaat uit van twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. De raad heeft toegelicht dat in de bezonningsstudie de maatgevende datum op 19 februari is bepaald, omdat er dan een lage zonnestand is. Deze datum valt binnen de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad zich in redelijkheid baseren op de lichte TNO-richtlijn en de genoemde data in februari, juni en oktober voor de beoordeling van de bezonningssituatie. Gelet hierop ziet de Afdeling in de enkele verwijzing van [appellant sub 2] naar de niet nader gespecificeerde  "Haagse normen" geen aanleiding voor het oordeel dat de bezonningssituatie ten onrechte niet op 21 maart en 21 september is onderzocht.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat met name in de ochtenduren de hoeveelheid zon in zijn tuin substantieel zal afnemen, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de bezonningsstudie is af te leiden dat op de onderzochte data in ieder geval gedurende twee uur per dag bezonning mogelijk is, waarmee wordt voldaan aan de door de raad gehanteerde lichte TNO-richtlijn van ten minste twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. [appellant sub 2] heeft de resultaten van de bezonningsstudie niet gemotiveerd bestreden noch heeft hij, met bijvoorbeeld een tegenonderzoek, aannemelijk gemaakt dat niet kan worden voldaan aan de minimale eis van twee bezonningsuren per dag in de genoemde onderzoeksperiode. Evenmin ziet de Afdeling, gelet op de resultaten van de bezonningsstudie, aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een substantiële afname van de bezonning ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2]. Voor zover [appellant sub 2] erop heeft gewezen dat geen rekening is gehouden met de verhoging van de bouwhoogte ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat de aanvaardbaarheid van het nu voorliggende plan moet worden beoordeeld en ter zitting is gebleken dat in de bezonningsstudie is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare bezonningssituatie.

Het betoog faalt.

Privacy

9.    [appellant sub 2] stelt dat zijn privacy zal verminderen, als gevolg van de in het plan opgenomen bouwregel dat buiten het bouwvlak uitstekende ondergeschikte bouwdelen, zoals de in het bouwplan voorziene wenteltrap, zijn toegestaan. Hij vreest dat bewoners via de wenteltrap en een aaneengesloten balkon vanaf de parkeerplaats toegang krijgen tot hun woningen, wat zal zorgen voor veel inkijk in zijn huis en tuin.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat aan de gronden in het plangebied de bestemming "Gemengd" en een bouwvlak is toegekend. Uit de verbeelding, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels, blijkt dat op het bouwvlak maximaal 12 wooneenheden met een bouwhoogte van 11 meter zijn toegelaten. Gelet op de omstandigheid dat het perceel van [appellant sub 2] grenst aan het in het plan toegelaten bouwvlak valt niet uit te sluiten dat het plan zal leiden tot enige aantasting van de privacy. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, door de situering van het bouwvlak en de mogelijkheid in de planregels om het bouwvlak met ondergeschikte bouwdelen tot 1 m te overschrijden, daargelaten de vraag of dit in dit geval gezien de eigendomsgrenzen mogelijk is, geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat tussen de woning van [appellant sub 2] en het plangebied een inrit van circa 2 m breed ligt met een garage. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het op grond van het burenrecht niet is geoorloofd om binnen 2 m van de grenslijn van het erf vensters of andere muuropeningen te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven, zodat de door hem geuite vrees voor inkijk in zijn woning en tuin ongegrond is. Overigens heeft de raad toegelicht dat de voorziene wenteltrap slechts als nooduitgang zal worden gebruikt. Het betoog faalt.

Ruimtelijke aanvaardbaarheid

10.    [appellant sub 2] stelt dat het "Ontwikkelplan vastgoed Stationsplein" (hierna: ontwikkelplan) en de nadien vastgestelde "Stedenbouwkundige visie Spoorlaan 21/Stationsplein 1" (hierna: stedenbouwkundige visie) niet kunnen dienen als onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. De raad heeft met name niet onderbouwd waarom het plan, gelet op de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2], vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar wordt geacht.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het ontwikkelplan en de stedenbouwkundige visie interne afstemmingsdocumenten zijn, die geen criteria bevatten voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied. De raad heeft niet beoogd om met het ontwikkelplan en de stedenbouwkundige visie de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan te onderbouwen. De raad stelt dat in de plantoelichting en zienswijzennota de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, gelet op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2], is beoordeeld. De raad heeft de in het plan toegelaten ontwikkeling - gelet op de ruime planologische mogelijkheden die het vorige bestemmingsplan bood, de stedelijke omgeving waarin het plangebied ligt en de onderzoeken naar onder meer bezonning en privacy - ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

10.2.    In de plantoelichting en de zienswijzennota is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de in het plan toegelaten ontwikkeling beoordeeld. De raad heeft gemotiveerd dat het plan voldoet aan de structuurvisie, nu het plan ter plaatse van de bestemming "Gemengd" naast wonen mede voorziet in horeca. Verder heeft de raad, onder verwijzing naar de onderzoeken over bezonning en parkeren, in redelijkheid kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare bezonningssituatie of tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Ten slotte heeft de raad daarbij mogen betrekken dat het plangebied ligt in een stedelijke woonomgeving, waar een woonsituatie vrij van inkijk niet kan worden gegarandeerd. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiermee de ruimtelijke aanvaardbaarheid voldoende heeft gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Toezegging

11.    Voor zover [appellant sub 2] wijst op de hoogte van een op te richten scheidingsmuur tussen zijn perceel en het plangebied is ter zitting gebleken dat hierover door de raad geen toezegging is gedaan waarmee hij bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Het betoog over de scheidingsmuur kan dan ook niet slagen.

Uitvoerbaarheid

12.    [appellant sub 2] vreest dat als gevolg van de voor het plan noodzakelijke sloop van de huidige bebouwing schade zal ontstaan aan zijn woning. Volgens hem dient de raad alle schade die als gevolg van het plan ontstaat te vergoeden. [appellant sub 2] stelt voorts dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd. Hij stelt dat in de directe omgeving van het plangebied al verschillende horecavoorzieningen aanwezig zijn en vreest een overaanbod aan horecavoorzieningen.

12.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de met de realisering van het plan vereiste sloop van de huidige bebouwing zal leiden tot schade aan zijn woning die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het plan deel uitmaakt van de herontwikkeling van de zogenoemde "Spoorzone". Daarbij is het Stationsplein als onderdeel van het mobiliteitsknooppunt een belangrijke entree voor de gemeente Deurne. Het plan draagt bij aan de herontwikkeling van de bebouwing aan het Stationsplein en heeft tevens als doel om in dit gebied meer levendigheid te creëren. Daarbij komt dat deze locatie voorheen ook al een horecafunctie had. De horecafunctie wordt ten opzichte van die situatie beperkt tot maximaal 140 m² bruto-vloeroppervlak, aldus de raad. Daarmee heeft de raad onderbouwd dat de verwachting is gerechtvaardigd dat het plan economisch uitvoerbaar zal zijn. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die verwachting niet gerechtvaardigd is.

Het betoog faalt.

Ladder duurzame verstedelijking

13.    [appellant sub 2] stelt dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het plan, voor zover het betreft de beoogde woningbouw, voorziet in een behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Hiertoe voert hij aan dat zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de beoogde woningen niet is onderbouwd. Voor de onderbouwing van de kwantitatieve behoefte wijst de raad op een reservering van 14 woningen in het gemeentelijke woningbouwprogramma, maar volgens [appellant sub 2] kan op grond van een dergelijke reservering niet de conclusie getrokken worden dat er behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Weliswaar heeft de raad er ten aanzien van de kwalitatieve behoefte op gewezen dat de nadruk voor Deurne ligt bij sociale en overige huurwoningen en koopwoningen tot € 250.000 en bij appartementen voor senioren, maar volgens [appellant sub 2] is deze redenering te algemeen en daarmee onvoldoende om te kunnen stellen dat het plan voorziet in een kwalitatieve behoefte.

13.1.    Volgens de raad maken de voorziene woningen deel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat is beschreven in de "Woonvisie gemeente Deurne 2015 - 2030" (hierna: woonvisie) die de raad op 17 november 2015 heeft vastgesteld. Bovendien voorziet het plan in een kwalitatieve behoefte, hetgeen eveneens volgt uit de woonvisie. Hierin staat dat de nadruk bij de invulling van de woningbouwopgave ligt bij sociale en overige huurwoningen en koopwoningen tot € 250.000, waarin het voorliggende plan voorziet.

13.2.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

13.3.    Vast staat dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In de toelichting op het plan wordt ter onderbouwing van de behoefte aan de voorziene woningen verwezen naar de woonvisie. De gemeente acht het wenselijk om jaarlijks een actueel inzicht te hebben in de kwantitatieve woningbehoefte alsmede de omvang van de plancapaciteit. Wat betreft het onderhavige plan heeft de raad zich daarbij gebaseerd op een raadsinformatiebrief van 6 februari 2018.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) kan voor de onderbouwing van de behoefte aan woningen bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van provinciale, regionale en of gemeentelijke (woon-)visies en (woningbouw-) programma’s (uitspraak van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1859 (Ede)). Uit de genoemde raadsinformatiebrief volgt dat voor de onderhavige locatie maximaal 14 woningen zijn gepland, maar onduidelijk is in hoeverre een kwantitatieve behoefte bestaat aan die woningen. Weliswaar bevat deze raadsinformatiebrief een tabel met het gemeentelijk woningbouwprogramma in de periode van 2015 tot 2030, maar de reservering in deze tabel van 14 woningen geeft geen inzicht in de kwantitatieve behoefte aan de in het plan voorziene woningen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het gemeentelijk woningbouwprogramma geen inzicht geeft in de ontwikkeling van vraag en aanbod in de regio en dat op basis daarvan derhalve geen conclusies kunnen worden getrokken over de behoefte om extra woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte overweegt de Afdeling dat het standpunt van de raad dat behoefte bestaat aan met name huurwoningen en koopwoningen tot € 250.000 en appartementen voor senioren in het bestreden besluit niet nader is onderbouwd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dan ook niet inzichtelijk gemaakt dat behoefte bestaat aan het in het plan voorziene aantal woningen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

14.    In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

In stand laten rechtsgevolgen

15.    De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende. In het aanvullende verweerschrift van 11 september 2019 heeft de raad de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte nader onderbouwd. De raad heeft toegelicht dat het gemeentelijke woningbouwprogramma is afgestemd op de provinciale woningbehoefteprognose voor de betreffende gemeente. Volgens het "Databestand woningvoorraad - prognose 2017" behorend bij de provinciale woningbehoefteraming (bijlage bij aanvullende verweerschrift en te raadplegen via de genoemde website) is er voor de periode 2019-2029 een woningbehoefte van 825 woningen. Volgens een bij het aanvullende verweerschrift gevoegd recent monitoringsoverzicht van de provincie ("Overzichtstabel woningcapaciteit in plannen") bedraagt de harde plancapaciteit in Deurne op 1 januari 2019 420 woningen, waarvan voor 372 woningen het bestemmingsplan onherroepelijk is en voor 48 woningen een bestemmingsplan is vastgesteld. Tot de vastgestelde plannen behoort ook het onderhavige plan voor de 12 voorziene woningen, aldus de raad. Met deze onderzoeksgegevens heeft de raad de kwantitatieve behoefte alsnog voldoende onderbouwd. Uit het bij het aanvullende verweerschrift overgelegde woonwensenonderzoek, dat in 2017 door de metropoolregio Eindhoven is uitgevoerd, blijkt dat de opgave voorligt om in Deurne meer (sociale) huurwoningen te realiseren. Hiermee heeft de raad de kwalitatieve behoefte aan sociale en midden huurwoningen, waarvoor de gronden blijkens de aanduiding op de verbeelding zijn bestemd, alsnog voldoende onderbouwd.

Proceskosten

16.    Ten aanzien van [appellant sub 2] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 18 december 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek Spoorlaan-Stationsplein, Deurne";

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 18 december 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek Spoorlaan-Stationsplein, Deurne" geheel in stand blijven;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Deurne tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.287,90 (zegge: twaalfhonderdzevenentachtig euro en negentig cent), waarvan € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Deurne aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Boermans
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019

429-914.