Uitspraak 201809159/1/R2


Volledige tekst

201809159/1/R2.
Datum uitspraak: 4 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Leusden,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Leusden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Rossenberg" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2019, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door D. Rüter, bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan is vastgesteld ten behoeve van de herontwikkeling van de voormalige basisschoollocatie ‘De Rossenberg’ in Leusden. Het plan voorziet in de bouw van maximaal twaalf grondgebonden woningen, waarvan 8 twee-onder-een-kap-woningen, 2 vrijstaande woningen en een bouwmogelijkheid voor 1 vrijstaande woning of 2 aaneengesloten (senioren)woningen.

[appellant A] en [appellant B] wonen in de directe nabijheid van het plangebied. Zij kunnen zich niet met de vaststelling van het plan verenigen, onder meer omdat daarvoor volgens hen teveel groen moet wijken en er in het plan naar zij stellen onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van de R-K begraafplaats. Daarnaast heeft de raad bij de vaststelling van het plan te weinig rekening gehouden met de wensen van omwonenden bij de ontwikkeling van het gebied, en de ontwikkelaar daarbij ten onrechte bevoordeeld, aldus [appellant A] en [appellant B].

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    Het wettelijk kader is voor zover niet in de uitspraak vermeld, opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep

Strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat in strijd met artikel 4.1, derde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (hierna: de verordening), uit de toelichting van het bestemmingsplan niet blijkt op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en met het toepassen van duurzame energiebronnen.

4.1.     Artikel 4.1, derde lid, van de verordening luidt:

"De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen."

4.2.    De raad heeft erop gewezen dat in paragraaf 3.2 van de plantoelichting aandacht is besteed aan energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad dit nader toegelicht en gesteld dat het gemeentelijk beleid erop is gericht om zo duurzaam mogelijke nieuwe woningen te realiseren. In het project wordt daaraan vorm gegeven door alle woningen gasloos te bouwen. Daarnaast worden de 8 twee-onder-een-kap woningen energieneutraal gebouwd en wordt bij de woningen op de drie vrije kavels gestreefd naar ‘Nul op de meter’, ofwel op jaarbasis per saldo een gemiddeld totaal energieverbruik van nul, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat onvoldoende aandacht is besteed aan energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen. De raad heeft gelet op het voorgaande aannemelijk gemaakt dat zoals in de plantoelichting wordt vermeld, daaraan bij de uitvoering van de bouwplannen daadwerkelijk invulling wordt gegeven.

Voor zover [appellant A] en [appellant B] daarnaast, onder verwijzing naar het vaststellingsbesluit van de herijkte Woonvisie van 9 juni 2016, hebben betoogd dat het energieneutraal bouwen ten onrechte niet is geborgd, slaagt dat betoog evenmin. Zoals hiervoor is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat in de plantoelichting en bij de uitwerking van de bouwplannen voldoende aandacht is besteed aan energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat dit onderwerp tevens in de planregels had moeten worden geborgd.

Het betoog faalt.

Strijd met gemeentelijk en provinciaal beleid

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat het bestemmingsplan in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 Provincie Utrecht (Herijking 2016) (hierna: de Structuurvisie). Zij voeren daartoe aan dat uit de toelichting van het plan niet blijkt dat de gemeente met recent onderzoek heeft aangetoond dat een actuele behoefte bestaat aan de soort woningen waarin het plan voorziet. Dit onderzoek had volgens hen ook op grond van de geldende gemeentelijke "Woonvisie 2016-2025" (hierna: de Woonvisie) moeten plaatsvinden, zodat de vaststelling van het plan ook daarmee in strijd is. Overigens is bij de totstandkoming van het plan ten onrechte niet de geldende Woonvisie toegepast, maar de "Woonvisie 2012-2022" die ten tijde van belang geen gelding meer had, aldus [appellant A] en [appellant B].

5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de vaststelling van het bestemmingsplan in strijd is met de Structuurvisie, noch de Woonvisie. Volgens de raad is in de plantoelichting aan de hand van de herijking in 2016 van de "Woonvisie 2012-2022" gemotiveerd dat behoefte bestaat aan de soort woningen waarin het plan voorziet.

Daarnaast is het beleid in de Structuurvisie er volgens de raad op gericht dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, hetgeen hier nu juist gebeurt. De raad heeft er verder op gewezen dat de provincie in het kader van het provinciaal toezicht geen aanleiding heeft gezien om een inhoudelijke reactie te geven op het plan. Daaruit kan eveneens worden afgeleid dat het bestemmingsplan niet strijdig is met het provinciale ruimtelijk beleid, aldus de raad.

5.2.    Het betoog dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet meer geldend beleid in de "Woonvisie 2012-2022" is toegepast, slaagt niet.

Uit de gedingstukken blijkt dat de raad van de gemeente Leusden op 9 juni 2016 de zogenoemde herijking van de "Woonvisie 2012-2022" heeft vastgesteld. Deze herijking vormt de "Woonvisie 2016-2025".

Aan de herijking is het onderzoeksrapport "Wonen met karakter, herijking van de Woonvisie 2012-2022, de woonagenda voor de komende jaren" van 6 april 2016 van bureau Companen te Arnhem ten grondslag gelegd. Hoewel paragraaf 3.3 van de toelichting van het bestemmingsplan de titel "Woonvisie 2012-2022" draagt, blijkt uit de tekst van die paragraaf dat feitelijk de herijkte en juiste versie van de Woonvisie, namelijk de "Woonvisie 2016-2025" is toegepast bij de beoordeling van de vraag of het plan aan het gemeentelijk beleid voldoet. Bij de bespreking van die vraag in paragraaf 3.3 zijn namelijk de beleidsdoelen vooropgesteld zoals die worden genoemd in het onderzoek van Companen, te weten ‘ruimte voor gezinnen’, ‘betaalbare woningen’, ‘doorstroming naar geschikte woningen’ en ‘verduurzaming van de woningvoorraad’. Vervolgens is beoordeeld of het project daaraan voldoet. Het betoog dat niet meer geldend beleid zou zijn toegepast, slaagt daarom niet.

5.3.    De Afdeling volgt evenmin het betoog dat geen actueel onderzoek heeft plaatsgevonden naar de behoefte aan de bij het plan voorziene woningen. Het hiervoor genoemde onderzoek van Companen van 6 april 2016 betreft een uitgebreid onderzoek naar de woningbehoefte die in de gemeente bestaat.

De woningen die worden gerealiseerd zijn woningen in de middelhoge tot hogere prijsklasse die volgens de raad speciaal geschikt zijn voor gezinnen. Daarnaast worden zogenoemde geschikte woningen voor senioren gerealiseerd. Alle woningen kunnen volgens de plantoelichting levensloopbestendig worden gebouwd en een van de drie vrije kavels is specifiek bedoeld voor senioren.

De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan deze woningen, omdat uit het onderzoek van Companen van 6 april 2016 volgt dat in de gemeente in het bijzonder behoefte bestaat aan woningen ten behoeve van met name gezinnen en senioren.

Het betoog faalt.

Ecologische quickscans

6.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de aan het plan ten grondslag gelegde "Quickscan flora- en fauna RKBS De Rossenberg te Leusden" van 30 november 2016 en "Quickscan flora- en fauna Dependance RKBS De Rossenberg te Leusden" van 28 december 2016 van Adviesbureau Eco Tierra te Deventer (hierna: de onderzoeken) ondeugdelijk zijn, omdat ten onrechte niet het gehele plangebied is onderzocht. Van de noordoosthoek van het plangebied is een gedeelte ten onrechte niet in het onderzoek betrokken, aldus [appellant A] en [appellant B]. Ook in verband daarmee kan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan volgens hen niet in stand blijven.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitgevoerde onderzoeken een deugdelijke onderbouwing vormen voor zijn standpunt dat het onderwerp ecologie niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Deze onderzoeken betreffen volgens de raad plaatselijke en globale analyses, waarbij niet is vereist dat de totale oppervlakte van het plangebied minutieus in aanmerking wordt genomen. Wel kunnen uit het onderzoek bevindingen volgen die mogelijk aanleiding geven tot vervolgonderzoek, maar die zijn niet gebleken. Verder zou volgens de raad een uitvoerend ecoloog het in de rapporten hebben vermeld, als hij had vermoed dat in de directe omgeving van het plangebied beschermde waarden aanwezig zouden zijn. Ook dat is niet gebeurd. Dat een klein gedeelte van het plangebied niet is onderzocht, maakt volgens de raad daarom niet dat hij de onderzoeken niet aan het plan ten grondslag had mogen leggen.

Niettemin heeft de raad een aanvullend ecologisch onderzoek van Eco Tierra van januari 2019 in het geding gebracht, waarbij het betreffende gedeelte van het plangebied alsnog is onderzocht. Ook daaruit volgt volgens de raad dat een eventuele ingreep in dit deel van het plangebied geen overtreding van de Wet natuurbescherming tot gevolg zal hebben.

6.2.    De aan het besluit ten grondslag gelegde ecologische onderzoeken bestaan volgens de daarvan opgemaakte rapporten van 30 november en 28 december 2016 uit bureauonderzoek en een veldonderzoek. Naar aanleiding van beide onderzoeken is geconcludeerd dat het aspect ecologie niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. [appellant A] en [appellant B] hebben deze conclusies inhoudelijk niet bestreden.

De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad deze onderzoeken niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. Dat een zeer klein gedeelte van het plangebied voorafgaand aan het vaststellingsbesluit niet is onderzocht, leidt niet tot een ander oordeel. De uitgevoerde onderzoeken besloegen het overgrote deel van het plangebied en konden gelet daarop representatief worden geacht. Niet is gebleken dat deze onderzoeken inhoudelijk niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Gelet daarop mocht de raad de conclusies uit de onderzoeken van

30 november en 28 december 2016 ook op het zeer kleine aanvankelijk niet onderzochte gedeelte van het plangebied betrekken.

Het betreffende gedeelte bestaat uit parkeervakken, lage groenstructuren en enkele kleinere, dunne bomen. Dat zich ook in dat deel van het plangebied ter zake van het bepaalde in de Wet natuurbescherming geen problemen voordoen, wordt bevestigd door het aanvullende onderzoek van Eco Tierra van januari 2019.

Het betoog faalt.

Parkeren

7.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het aantal parkeerplaatsen waarin ten behoeve van de woningen wordt voorzien onvoldoende is. Zij voeren daartoe aan dat volgens de te hanteren parkeernorm van 1,8 voor de 8 twee-onder-een-kap-woningen, in totaal 14,4 parkeerplaatsen zouden moeten worden gerealiseerd, terwijl feitelijk volgens de plantoelichting ten behoeve van deze woningen slechts 13,3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

7.1.    De raad heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat in het plan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, verwezen naar paragraaf 4.4 van de plantoelichting, waarin zijn standpunt uiteen wordt gezet. Uit die paragraaf volgt dat er voor de 8 twee-onder-een-kap-woningen, gelet op de parkeernorm van 1,8 per woning volgens artikel 11.1, onder a, van de planregels, 14,4 parkeerplaatsen benodigd zijn. Daarin is volgens de toelichting voorzien door 9 parkeerplaatsen op het eigen terrein van deze woningen, 5 openbare parkeerplaatsen van een aantal van 8 reeds bestaande openbare parkeerplaatsen die voorheen dienden ten behoeve van de inmiddels geamoveerde school en nu aan deze woningen kunnen worden toegerekend, alsmede 2 nieuw aan te leggen openbare parkeerplaatsen. De raad stelt zich volgens de toelichting op het standpunt dat omdat de 9 parkeerplaatsen op het eigen terrein van de woningen niet openbaar zijn, zij niet meetellen als volledige parkeerplaats, maar als 0,7 parkeerplaats. Dat geeft voor de 8 twee-onder-een-kap-woningen een totaal van 13,3 parkeerplaatsen.

Dat is volgens de raad evenwel voldoende, omdat daarnaast in de openbare ruimte tussen de woningen en de rijbaan nog 4 parkeerplaatsen voor informeel parkeren zullen worden gecreëerd. Daartoe worden in de aanwezige groenstrook grasbetonkeien aangelegd. De raad acht, met de combinatie van de vaste parkeerplaatsen en het informele parkeren, de parkeersituatie voor dit deel van het plangebied verantwoord.

7.2.    De Afdeling ziet gelet op de uiteenzetting in de plantoelichting en de nadere toelichting daarop van de raad ter zitting, geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, is gezien die uitleg niet in een totaal van slechts 13,3 parkeerplaatsen ten behoeve van de

8 twee-onder-een-kap-woningen voorzien. Gelet op de aanvullende mogelijkheid van het informeel parkeren op nog 4 parkeerplaatsen die zullen worden gecreëerd in de groenstrook voor de woningen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan de volgens de planregels bestaande parkeerbehoefte van 14,4 parkeerplaatsen voor de

8 twee-onder-een-kap-woningen.

Het betoog faalt.

Ondeugdelijke beantwoording zienswijzen

8.    [appellant A] en [appellant B] hebben verder betoogd dat bij de beantwoording van hun zienswijzen ten onrechte een beroep is gedaan op het op dat moment reeds niet meer geldende artikel 2 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw).

De Afdeling ziet daarin geen grond voor vernietiging van het besluit. Weliswaar is juist dat de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking is getreden voor de vaststelling van het bestemmingsplan, maar de toets aan de algemene zorgplicht voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving volgens artikel 1.11 van de Wnb is gelijk aan die in artikel 2 van de Ffw. Er is niet gebleken dat die toets onjuist is uitgevoerd. De enkele onjuiste verwijzing naar artikel 2 van de Ffw maakt het besluit niet onrechtmatig.

Het betoog faalt.

9.    Het beroep is ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019

641.

BIJLAGE

Wet natuurbescherming

Artikel 1.11, eerste lid:

"Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving."

Bestemmingsplan "Rossenberg"

Artikel 11.1 Parkeren

a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een behoefte voor parkeren wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning.

b. Parkeergelegenheden moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Daarvan is in elk geval sprake indien:

1. de afmetingen van een parkeergelegenheid ten minste 2,40 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;

2. de afmetingen van een gereserveerde parkeergelegenheid voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 5 m bedragen.

c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a bepaalde:

1. indien het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;

2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

d. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.