Uitspraak 201809710/1/A1


Volledige tekst

201809710/1/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]), wonend te Noordwijk (Zh),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2018 in zaak nr. 17/4828 in het geding tussen:

[appellant A]

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (Zh).

Procesverloop

Op 30 juni 2016 heeft het college bekend gemaakt dat op 27 juni 2016 van rechtswege een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is ontstaan voor [vergunninghouder] voor het verbouwen van het pand aan de [locatie 1] te Noordwijk (hierna: het pand).

Bij besluit, verzonden op 30 mei 2017, heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning herroepen en de omgevingsvergunning met wijzigingen alsnog verleend.

Bij uitspraak van 25 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2019, waar [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door S. Geerlings, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het pand is de woning van [vergunninghouder]. Het is tegen een duin gebouwd. [vergunninghouder] heeft een aanvraag om omgevingsvergunning gedaan om het pand zo te verbouwen, dat hij in zijn woning ook een bed & breakfast kan exploiteren. De aangevraagde verbouwing bestaat eruit dat de garage onder het pand wordt omgebouwd tot verblijfsruimte, nieuwe kamers en een buitenruimte worden gemaakt op de begane grond, en een nieuwe kamer wordt gebouwd naast de bestaande kamer op de eerste verdieping. Daarnaast wordt een deel van het talud aan de voorzijde van het pand afgegraven om parkeerplaatsen aan te leggen.

Het college heeft de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning na bezwaar herroepen en de omgevingsvergunning met enige wijzigingen verleend. De wijzigingen zien met name op een andere indeling van de kamers binnen het pand en een verkleining van de uitbouw op de eerste verdieping.

[appellant A] is eigenaar van het perceel [locatie 2] met de zich daarop bevindende woning. Hij komt op tegen het besluit om de omgevingsvergunning in stand te laten, omdat hij vreest dat de voorgenomen verbouwing het aangezicht van zijn woning zal aantasten en zijn woning in waarde zal doen dalen.

De rechtbank heeft, voor zover hier relevant, overwogen dat de door [vergunninghouder] voorgenomen verbouwing niet in strijd is met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee" (hierna: het bestemmingsplan) maximaal toegestane bouwhoogte van 8 m. Dat het bouwplan voorziet in het afgraven van het talud voor de aanleg van parkeerplaatsen maakt volgens de rechtbank, gezien de regels van het bestemmingsplan (hierna: de planregels), niet dat het college bij de beoordeling van de aanvraag had moeten uitgaan van een lager peil.

Beoordeling van het hoger beroep

2.    [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwhoogte van het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat de voorgevel van het pand groter is geworden doordat het talud is afgegraven en een nieuwe kamer wordt gebouwd op de eerste verdieping. [appellant A] wijst er op dat volgens het bestemmingsplan de ter plaatse maximaal toegestane bouwhoogte wordt gemeten vanaf het peil. De rechtbank heeft weliswaar terecht overwogen dat voor de hoogte van het peil op grond van de planregels moet worden uitgegaan van het peil zoals dat was op 12 december 2013, de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar de rechtbank had daarbij ook moeten vaststellen waar het peil precies ligt, aldus [appellant A]. Volgens hem ligt het peil ter hoogte van de straat, dat wil zeggen aan de voet van de garage. De hoogte van het pand, gemeten van straatniveau tot het hoogste punt van de nieuwe kamer op de eerste verdieping, zal volgens [appellant A] 8,8 m zijn. Dat is meer dan de planregels maximaal toestaan.

2.1.    Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: […] het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]."

Op grond van het bestemmingsplan heeft het pand onder meer de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maatvoering: maximum bouwhoogte 8 m".

Artikel 13, onder 13.2.2, aanhef en onder e, van de planregels luidt: "Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels: […] maximum bouwhoogte: zoals met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' staat aangegeven".

Artikel 2, aanhef en onder 2.2, luidt: "Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: […] de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

Artikel 1, onder 1.52, onder a, luidt: "peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel".

Artikel 1, onder 1.18, luidt: "bestaand: de situering dan wel gebruik zoals deze bestaat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan".

Artikel 1, onder 1.60, luidt: "voorgevel: de naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt".

2.2.    Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 13, onder 13.2.2, aanhef en onder e, van de planregels, heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik nodig indien zijn bouwplan voorziet in een wijziging aan het pand, waardoor de bouwhoogte groter wordt dan de maximaal toegestane 8 m. De bouwhoogte wordt gemeten van het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw.

Het bouwplan omvat weliswaar graafwerkzaamheden aan het talud, maar, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, door die graafwerkzaamheden zakt het peil in dit geval niet. Het bestemmingsplan heeft immers het peil vastgesteld op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, zodat de hoogte van het peil door latere bouwplannen niet kan worden gewijzigd. Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat het peil, zoals dat gold ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in dit geval het gemiddelde is tussen de hoogte van het maaiveld bij het talud en de hoogte van het maaiveld bij de garage. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. Aangezien door het bouwplan het peil niet kan zakken, heeft het college zich, uitgaande vanaf eerder genoemd gemiddelde, terecht op het standpunt gesteld dat ook met de nieuwe kamer op de eerste verdieping de toegestane bouwhoogte van 8 m niet wordt overschreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omgevingsvergunning niet in strijd met het bestemmingsplan is verleend.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

374-860.