Uitspraak 201904377/1/A1


Volledige tekst

201904377/1/A1.
Datum uitspraak: 6 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Wageningen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van de beheersverordening "Stadscentrum" (hierna: de beheersverordening) ten behoeve van de kamergewijze verhuur van de woning op het perceel [locatie 1] te Wageningen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2017, onder verbetering van de motivering daarvan, gehandhaafd.

Bij uitspraak van 23 februari 2018 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer [appellant] hoger beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:417 heeft de Afdeling het hoger beroep van onder meer [appellant] gegrond verklaard en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2017, onder verbetering van de motivering daarvan, opnieuw gehandhaafd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2019, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. Polman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Beers, advocaat te Den Bosch, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 14 februari 2017 heeft [vergunninghouder] een aanvraag ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening ten behoeve van de kamergewijze verhuur van de woning op het perceel [locatie 1] te Wageningen. [appellant] is woonachtig aan het [locatie 2] te Wageningen. Het Emmapark is een aan de rand van het centrum gelegen straat die toegang geeft tot het centrum van Wageningen.

Het 15%-criterium

2.    Ingevolge artikel 8, lid 8.2.1, van de regels behorende bij de beheersverordening, is kamergewijze verhuur van kamers in woningen en woonhuizen slechts toegestaan indien sprake is van een maximum van 15% kamerverhuurpanden binnen een straal van 50 meter (hierna: het 15%-criterium). Hierbij worden alle reeds bestaande kamerverhuurpanden en studentencomplexen meegenomen.

De uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019

3.    Bij uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:417, heeft de Afdeling overwogen dat het college, in aanmerking genomen hetgeen [appellant] in bezwaar naar voren heeft gebracht ten aanzien van de vraag of wordt voldaan aan het 15%-criterium, bij de totstandkoming van het besluit van 14 augustus 2017 ten onrechte niet de meest actuele BRP-gegevens heeft betrokken. Gelet hierop is het betreffende besluit volgens de Afdeling op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het college in het kader van de toetsing of wordt voldaan aan het 15%-criterium in het kader van de vraag of sprake is van kamergewijze verhuur, ten onrechte uitsluitend panden heeft meegerekend indien 3 of meer bewoners daarvan in de leeftijdscategorie tussen de 17 en 25 jaar staan ingeschreven.

Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 14 augustus 2017 vernietigd. Daarbij is bepaald dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Het beroep van [appellant]

4.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de bewoningsgegevens van april 2019 als uitgangspunt heeft genomen in plaats van de bewoningsgegevens die ten tijde van het eerdere besluit op bezwaar van 14 augustus 2017 bekend waren.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat het college, bij de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan het 15%-criterium, wat de adresgegevens en ingeschreven personen betreft de gegevens uit de Basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: BAG) en de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) uit april 2019 heeft betrokken.

Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 februari 2019 heeft overwogen, staat voorop dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt eventuele gebreken te herstellen. Het besluit op bezwaar dient te worden genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden op het moment van heroverweging.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college dan ook terecht de meest actuele gegevens uit april 2019 aan het besluit van 18 april 2019 ten grondslag gelegd.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt voorts dat het college bij de beoordeling of is voldaan aan het 15%-criterium, in aanmerking genomen het daaraan ten grondslag liggende aspect van een goed woon- en leefklimaat, de vergunningvrije situaties ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.

5.1.    Artikel 8, lid 8.1.1. van de regels behorende bij de beheersverordening luidt: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 2 en de verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen zoals bedoeld in artikel 12.3, zijn de gronden mede bestemd voor hospita verhuur in woningen en kamergewijze verhuur in woningen boven panden met detailhandel en horeca, waarbij de woning en de detailhandel en/of horeca in één pand zijn gevestigd."

Lid 8.2.1. luidt: "Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde over het toegestane gebruik binnen de in lid 8.1.1 genoemde bestemmingen en kamergewijze verhuur van kamers in woningen en woonhuizen toestaan met inachtneming van het volgende:

a. Kamerverhuur is alleen toegestaan in woningen die conform de bestemming zijn toegestaan;

b. Kamerverhuur mag niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, waarbij getoetst wordt aan de volgende aspecten:

1. bij woningen wordt een maximum gehanteerd van maximaal 15% kamerverhuurpanden binnen een straal van 50 meter. Hierbij worden alle reeds bestaande kamerverhuurpanden en studentencomplexen meegenomen;

(…)."

5.2.    Uit artikel 8, lid 8.1.1, van de regels behorende bij de beheersverordening volgt dat hospita verhuur en kamergewijze verhuur in woningen boven panden met detailhandel en horeca, waarbij de woning en de detailhandel en/of horeca in één pand zijn gevestigd, rechtstreeks, zonder omgevingsvergunning, zijn toegestaan.

Het college heeft toegelicht dat hospita verhuur rechtstreeks is toegestaan vanwege de geringe impact ervan op de omgeving. Kamergewijze verhuur in woningen boven panden met detailhandel en horeca is rechtstreeks toegestaan zodat de omgeving waarin de horeca en detailhandel zijn gevestigd levendig blijft tijdens de momenten waarop de horeca en detailhandel gesloten zijn, aldus het college.

Uit artikel 8, lid 8.2.1, van de regels behorende bij de beheersverordening volgt dat bij andere vormen van kamergewijze verhuur in woningen en woonhuizen een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. In die gevallen wordt aan het 15%-criterium getoetst.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, door zich op het standpunt te stellen dat voormelde vergunningvrije situaties buiten beschouwing moeten worden gelaten in het kader van de beoordeling van de vraag of bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt voldaan aan het in artikel 8, lid 8.2.1, van de regels opgenomen 15%-criterium, blijk gegeven van een redelijke uitleg van artikel 8 van de regels behorende bij de beheersverordening. Daarbij acht de Afdeling van belang dat bij de beoordeling of, als gevolg van het verlenen van een omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur van kamers in woningen en woonhuizen, sprake is van een ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat, waarbij het 15%-criterium een van de te toetsen aspecten is, vergunningvrije situaties niet worden betrokken omdat deze slechts een geringe impact hebben op de omgeving. Voorts wordt met het bij recht toestaan van kamerverhuur in panden boven horeca en detailhandel juist beoogd de levendigheid rondom die panden tijdens de sluitingsuren te bevorderen. Verder is van belang dat uit de systematiek van de beheersverordening volgt dat de mogelijkheid bij omgevingsvergunning kamerverhuur toe te staan aanvullend is op hetgeen bij recht is toegestaan. Daarbij zal naast de 15%-norm, ook moeten worden beoordeeld of overigens aan de eis van een goed woon- en leefklimaat is voldaan.

Het betoog faalt.

6.    Voorts betoogt [appellant] dat indien van de bewoninggegevens van 1 september 2016, 1 april 2017, 1 juli 2017 of 14 augustus 2017 wordt uitgegaan, steeds sprake is van zes kamerverhuurpanden. Daarmee wordt volgens [appellant] de 15%-norm overschreden.

[appellant] betoogt voorts dat het college de woning aan het [locatie 3] ten onrechte als kamerverhuurpand heeft aangemerkt. Op dat adres waren in april 2019 immers twee studenten en een moeder met haar zoon woonachtig.

Daarnaast heeft het college ten onrechte [locatie 4] en [locatie 5] als woningen meegenomen in de vaststelling van het aantal woningen binnen de relevante straal van 50 meter.

[locatie 6] wordt volgens [appellant] gebruikt als opslag voor [locatie 7] en is door het college derhalve eveneens ten onrechte aangemerkt als woning. [locatie 8] is daarnaast ten onrechte door het college aangemerkt als woning nu zich ter plaatse horeca bevindt. Het college is gelet op het voorgaande binnen de relevante straal van 50 meter ten onrechte uitgegaan van 32 woningen, aldus [appellant].

6.1.    De Afdeling stelt vast dat het college zich in het verweerschrift van 15 augustus 2019 op het standpunt heeft gesteld dat de adressen [locatie 4] en [locatie 8] in het besluit van 18 april 2019 ten onrechte als woningen zijn aangemerkt. Hiermee is het aantal woningen binnen de relevante straal van 50 meter volgens het college 30. Het voorgaande betekent volgens het college dat 4,5 kamerverhuurpanden zijn toegestaan.

Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [locatie 3] in het besluit van 18 april 2019 ten onrechte als kamerverhuurpand is aangemerkt, omdat sprake is van hospitaverhuur.

Volgens het college is in totaal sprake van twee vergunningplichtige kamergewijze verhuurpanden, te weten [locatie 9] en [locatie 1]. Er is daarmee sprake van 6,66% kamerverhuurpanden, zodat wordt voldaan aan het 15%-criterium zoals neergelegd in artikel 8, lid 8.2.1, van de regels behorende bij de beheersverordening.

6.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 februari 2019, kan het college, bij de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan het 15%-criterium, wat de adresgegevens en ingeschreven personen betreft de gegevens uit de BAG en de BRP in beginsel als uitgangspunt nemen.

Voor zover [appellant] bij de vraag of is voldaan aan het 15%-criterium heeft gewezen op gegevens die behoren bij toetsingsdata 1 september 2016, 1 april 2017, 1 juli 2017 en 14 augustus 2017, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.1. is overwogen. Het college heeft terecht de beschikbare gegevens uit de BAG en de BRP van april 2019 aan het besluit van 18 april 2019 ten grondslag gelegd. De door [appellant] overgelegde gegevens van voor die datum zijn niet relevant voor de beoordeling van het onderhavige besluit, omdat een volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van [locatie 6] is het college naar het oordeel van de Afdeling terecht uitgegaan van de BAG, waarin is vermeld dat dit adres een woonfunctie heeft. Daarbij heeft het college er op gewezen dat ook uit de bouwtekeningen blijkt dat [locatie 6] een woonkamer en slaapkamers heeft.

Met betrekking tot [locatie 5] heeft het college zich, uitgaande van de gegevens uit de BAG, eveneens terecht op het standpunt gesteld dat dit een woning betreft.

Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat gelet op het aantal woningen en het aantal kamerverhuurpanden binnen een straal van 50 meter, ten aanzien van [locatie 1] wordt voldaan aan het 15%-criterium dat is opgenomen in artikel 8, lid 8.2.1, van de regels behorende bij de beheersverordening.

Het betoog faalt.

7.    [appellant] betoogt ten slotte dat het Emmapark een burger-gezins-woonstraat is. De woningen worden bewoond door vele soorten huishoudens. Er is sprake van een hechte verbondenheid, aldus [appellant].

7.1.    Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat hij vreest voor een ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning, faalt dit betoog. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verandering van de bewoning van een woonhuis door kamergewijze verhuur slechts beperkt merkbaar zal zijn voor buurtgenoten. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat het college heeft toegelicht dat het pand [locatie 1] goed is onderhouden, dat er de afgelopen jaren geen klachten zijn geweest over de in het pand woonachtige studenten en dat is voorzien in een fietsenstalling op het eigen perceel.

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019

490.