Uitspraak 201901981/1/A1


Volledige tekst

201901981/1/A1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Budel-Dorplein, gemeente Cranendonck,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 januari 2018 in zaak nr. 18/2108 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2018 heeft het college [appellant] gelast onder oplegging van bestuursdwang de pallets met stenen op de groenstrook voor de woning op het perceel [locatie 1] te Budel-Dorplein (hierna: het perceel) te verwijderen.

Bij besluit van 17 juli 2018 heeft het college het door [appellant]. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 april 2018 herroepen voor zover hierin is aangezegd dat de kosten van het uitvoeren van bestuursdwang op [appellant] zullen worden verhaald. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2019, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. Claus en P. Kuckelkorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel heeft [appellant] een aantal pallets met stenen op een groenstrook voor de woning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Budel-Dorplein" opgeslagen.

[appellant] is van mening dat het college ten onrechte alleen handhavend heeft opgetreden tegen door hem begane overtredingen van het bestemmingsplan. Volgens [appellant] wordt ten onrechte niet handhavend opgetreden tegen overtredingen die worden begaan op het naast zijn perceel gelegen perceel.

2.    Niet in geschil is dat het college bevoegd is om handhavend op te treden tegen de opslag van stenen op het perceel.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat het verschil in feitelijke handhaving op het moment van instellen van zijn beroep maakt dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens [appellant] duurt het strijdig gebruik dat van het perceel [locatie 2] wordt gemaakt voort en treedt het college niet op terwijl het college handhavend zou optreden tegen dit perceel als hij de stenen van zijn perceel zou verwijderen. Verder betoogt [appellant] dat het college het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden omdat het college zijn stellingen ten aanzien van de theetuin in deze procedure niet meeneemt.

3.1.    Van strijd met het gelijkheidsbeginsel zou in het kader van deze procedure sprake zijn als tegen een gelijk geval niet handhavend wordt opgetreden door het college. In hetgeen door [appellant] is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het college een waarschuwingsbrief aan de eigenaren van het perceel [locatie 2] heeft gestuurd. Het college heeft verder ter zitting van de Afdeling te kennen gegeven dat met de eigenaar van dat perceel afspraken zijn gemaakt over het ontruimen van de groenstrook en dat hierna geen overtredingen zijn geconstateerd waartegen het college handhavend kan optreden.

Het betoog faalt.

4.    De rechtbank is ingegaan op het betoog van [appellant] dat sprake is van strijd met artikel 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [appellant] heeft niet gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het betoog faalt om die reden.

5.    Al hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd over gedragingen dan wel overtredingen van anderen, bijvoorbeeld het gebruik van de theetuin, ziet niet op de hier aan de orde zijnde handhavingsprocedure gericht tegen het opslaan van stenen in de voortuin en kan om die reden niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Slot en conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Drop    w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019

700.