Uitspraak 201810103/1/R1 en 201810108/1/R1


Volledige tekst

201810103/1/R1 en 201810108/1/R1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Uithoorn,

en

1. de raad van de gemeente Uithoorn,

2. het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Appartementencomplexen Heijermanslaan" vastgesteld.

Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft het college hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Appartementencomplexen Heijermanslaan" (hierna: het besluit hogere waarden).

Tegen deze besluiten heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 20 september 2019, waar [appellante], en de raad, vertegenwoordigd door R.A. Noorhoff en S. Aparicio, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van drie appartementencomplexen met ieder vijf huurwoningen voor de doelgroep senioren aan de Heijermanslaan tegenover het winkelcentrum "Zijdelwaard" in Uithoorn. Het besluit hogere waarden bevat hogere grenswaarden vanwege de geluidbelasting van de Wiegerbruinlaan ten behoeve van de appartementencomplexen aan de Heijermanslaan.

2.    [appellante] woont aan de Albert Verweijlaan op ongeveer 40 m van het plangebied en vreest voor onder meer een aantasting van haar privacy en voor schaduwhinder als gevolg van de nieuwe bebouwing. Ook verzet zij zich tegen de hogere grenswaarden.

Volgorde van behandeling

3.    De Afdeling behandelt hierna eerst het beroep gericht het bestemmingsplan. Hiertoe zal zij eerst de beroepsgrond die ziet op aantasting van de privacy bespreken (overweging 5). Vervolgens komt de beroepsgrond die ziet op schaduwhinder en bezonning aan bod (overweging 6). Daarna zal de Afdeling de beroepsgrond over het verlies aan groen bespreken (overweging 7). De beroepsgrond over geluidoverlast vanwege de bouw wordt vervolgens behandeld (overweging 8). Daarna bespreekt de Afdeling de beroepsgrond over parkeren en verkeersveiligheid (overweging 9). Tot slot wordt het beroep tegen het besluit hogere waarden behandeld (overweging 11).

Het bestemmingsplan

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Aantasting privacy

5.    [appellante] voert aan dat haar privacy wordt aangetast door het plan doordat de toekomstige bewoners van de woningen zicht hebben op haar tuin en woning.

5.1.    De Afdeling overweegt dat, gelet op de hoogte van 13 m van de appartementencomplexen, enige aantasting van de privacy van [appellante] niet valt uit te sluiten. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bebouwing niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van haar privacy. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand van ongeveer 40 m tussen de woning van [appellante] en de beoogde bebouwing relatief groot is, zeker in een stedelijke omgeving, en dat een woonsituatie die vrij is van enige inkijk in een stedelijk gebied niet kan worden gegarandeerd.

Het betoog slaagt niet.

Schaduwhinder/bezonning

6.    [appellante] betoogt dat zij als gevolg van de ontwikkeling minder bezonning in haar tuin en woning zal krijgen.

6.1.    De raad stelt, onder verwijzing naar de nota van zienswijzen, dat er geen sprake is van een onevenredige beperking van zonlichttoetreding. De nieuwbouw is ten oosten van de bestaande woningen aan de Albert Verweijlaan gesitueerd. Gelet op deze situering en de afstand van ongeveer 40 m kan worden gesteld dat niet of nauwelijks sprake zal zijn van een beperking van zonlichttoetreding of van onevenredige schaduwwerking. De bezonningstudie bevestigt dit volgens de raad.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad een bezonningsstudie heeft laten uitvoeren waaruit blijkt dat de nieuwbouw nauwelijks leidt tot schaduwwerking bij de omliggende woningen. [appellante] heeft dit niet gemotiveerd betwist. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te realiseren bebouwing niet zal leiden tot onaanvaardbare schaduwhinder voor [appellante].

Het betoog slaagt niet.

Verlies aan groen

7.    [appellante] betoogt dat de bestaande groenstrook langs het water ten onrechte verdwijnt door de komst van de appartementencomplexen.

7.1.    In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan in dit opzicht niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad heeft toegelicht dat de huidige groenstrook verdwijnt, maar dat de totale oppervlakte aan groen ten opzichte van de huidige situatie zal toenemen door sanering van het tankstation. [appellante] heeft dit niet bestreden.

Het betoog slaagt niet.

Geluidoverlast vanwege de bouw

8.    [appellante] stelt zich op het standpunt dat de geluidoverlast ter plaatse van haar woning al hoog is vanwege de overvliegende vliegtuigen, het laden en lossen van vrachtwagens en de koelwagens die hun motor laten draaien. De bouwwerkzaamheden van de appartementencomplexen zullen deze overlast verergeren, aldus [appellante].

8.1.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling ziet in wat [appellante] naar voren heeft gebracht geen bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om in dit geval tot een andere conclusie te komen.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren en verkeersveiligheid

9.    [appellante] stelt dat de parkerende auto’s in de huidige situatie al voor veel overlast zorgen. Door de komst van de appartementencomplexen zal de parkeersituatie nog hectischer worden. Bezoekers van de appartementencomplexen zijn volgens [appellante] ook niet opgenomen in de parkeerbalans. [appellante] vreest voorts voor de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers. Hierbij wijst zij erop dat het trottoir te smal is.

9.1.    Blijkens de verbeelding is aan het oostelijke deel van het plangebied de bestemming "Verkeer" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt als volgt:

"De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

f. parkeervoorzieningen;

[…]."

9.2.    Artikel 13, lid 13.2.1, van de planregels luidt als volgt:

"a. Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

1. Dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;

2. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen, dient de parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning aangehouden te worden. Waarbij maximaal 1 parkeerplaats per woning meegeteld mag worden op het eigen terrein;

3. Voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden;

[…]."

9.3.    In paragraaf 3 van de plantoelichting is uiteengezet hoe groot de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen als gevolg van het bestreden plan is. In de parkeerbalans in de plantoelichting is uitgegaan van 1,7 parkeerplaats per woning. Dit betekent, gelet op het aantal van 15 woningen, dat er minimaal 25 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden voor de ontwikkeling van de appartementencomplexen. Volgens de parkeerbalans is sprake van een tekort van één parkeerplaats. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat dit tekort kan worden opgevangen in de omgeving. In het verkeer- en vervoerplan staat dat het aandeel bezoekers in de parkeerkencijfers 0,3 parkeerplaats per woning bedraagt en dat het weergegeven parkeerkencijfer inclusief het parkeren door bezoekers is. [appellante] heeft dit niet bestreden. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van de benodigde parkeercapaciteit van een te lage parkeernorm is uitgegaan. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

De raad heeft voorts toegelicht dat de verkeerssituatie ter plekke verbeterd zal worden door middel van een plateau en een doorlopend trottoir. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie voor voetgangers en fietsers.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.    Het beroep tegen het bestemmingsplan is ongegrond.

Het besluit hogere waarden

Relativiteit

11.    [appellante] betoogt onder meer dat het college ten onrechte hogere waarden heeft vastgesteld voor de voorziene woningen, terwijl er ook gekozen had kunnen worden voor geluiddempend asfalt.

11.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan vernietiging van het besluit hogere waarden.

11.2.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

11.3.    De regeling in de Wet geluidhinder strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellante] woont op een afstand van ongeveer 40 m van de te bouwen woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Zij is geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellante].

Gelet hierop kan hetgeen [appellante] aanvoert niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellante] hierover heeft aangevoerd.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.    Het beroep tegen het besluit hogere waarden is ongegrond.

Proceskosten

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019

418-928.