Uitspraak 201808335/1/A1


Volledige tekst

201808335/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Valkenswaard,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 september 2018 in zaak nr. 18/882 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college aan de gemeente Valkenswaard een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een zomereikenboom op het perceel aan de [locatie] in Valkenswaard (hierna: het perceel).

Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. V.J.M. Teunissen en M.C.A. Zonneveld, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Op het perceel staat een zomereikenboom (een zogenoemde Quercus Robur; hierna: de boom). Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Veegplan binnen bebouwde kom" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Wonen". Om de bouw van een woning in het bouwvlak mogelijk te maken, moet de boom worden gekapt. De gemeente Valkenswaard heeft daarom, als eigenaar van het perceel, een kapvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gevraagd. Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Dit besluit is gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 20 februari 2018.

De rechtbank heeft het besluit van 20 februari 2018 in stand gelaten, omdat het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het belang bij behoud van de boom niet opweegt tegen het belang bij verwijdering van de boom.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn besluit om de kapvergunning te verlenen, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Hij voert aan dat de boom te waardevol is om te worden gekapt. Volgens hem is onvoldoende rekening gehouden met belangen van omwonenden, de financiële waarde van de boom, de waarde van de boom voor het milieu en de natuur, de cultuurhistorische waarde van de boom, de beeldbepalendheid van de boom en de immateriële waarde. Dat een interne deskundige een beoordeling van de waarde van de boom heeft opgesteld is volgend [appellant] onvoldoende, omdat het onderzoek had moeten worden uitgevoerd door een externe deskundige en de resultaten daarvan hadden moeten worden neergelegd in een rapport. Hij wijst er verder op dat in het voorontwerp van het bestemmingsplan de boom wel als ‘waardevol’ was aangemerkt.

2.1.    Partijen zijn het erover eens dat de boom alleen gekapt mag worden als de gemeente beschikt over een kapvergunning. Bij beantwoording van de vraag of het college in redelijkheid de gevraagde kapvergunning heeft kunnen verlenen, moet het belang van het behoud van de boom worden afgezet tegen het belang bij het kappen van de boom. Het belang bij behoud van de boom wordt bepaald aan de hand van de in artikel 4:11, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Valkenswaard 2017 (hierna: de APV) genoemde waarden.

2.2.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo, luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 4:11 van de APV luidt:

"1. Het vellen of te doen vellen van houtopstand is vergunningsvrij.

[…]

3. Het gestelde bij lid 1 geldt niet voor:

[…]

b. Overige bomen met een omtrek groter dan 100 cm op een     hoogte van 1.30 meter.

[…]

5. De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

a. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

f. de waarde voor de recreatie en de leefbaarheid van de     houtopstand.

[…]"

2.3.    In het voorontwerp van het bestemmingsplan staat in de toelichting dat het bouwvlak van de woning op het perceel meer naar achteren is gesitueerd dan het bouwvlak van de omliggende percelen, zodat de bestaande waardevolle boom op het perceel gehandhaafd kan worden. De stelling dat het om een waardevolle boom ging, was niet op onderzoek gebaseerd. Naar aanleiding van het voorontwerp waren zienswijzen ingediend, waarin omwonenden opmerkten dat het niet wenselijk is dat de woning niet op dezelfde rooilijn wordt gerealiseerd als de omliggende woningen en dat de boom niet als waardevol staat geregistreerd. De gemeenteraad heeft hierop besloten om de waarde van de boom te laten analyseren. De conclusie van deze analyse was dat de boom niet als waardevol hoeft te worden aangemerkt. Vervolgens is het bouwvlak alsnog op dezelfde rooilijn gesitueerd als dat van de omliggende percelen, waardoor de boom in het midden van het bouwvlak is komen te liggen. De gemeenteraad heeft daarmee aanvaardbaar gevonden dat de boom zal verdwijnen om plaats te maken voor een woning. Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk.

2.4.    Om te beoordelen of er belang is bij behoud van de boom, heeft het college een interne deskundige gevraagd om te onderzoeken of zich weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 4:11, vijfde lid, van de APV. Net als de rechtbank ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college gebruik had moeten maken van een externe deskundige. De ambtenaar in kwestie is werkzaam als groendeskundige en heeft een relevante opleiding afgerond. Dat een boom verderop in dezelfde straat op een andere manier is beoordeeld, daargelaten of dat zo is, betekent niet dat aan de deskundigheid van de ambtenaar moet worden getwijfeld, aangezien twee bomen andere eigenschappen kunnen hebben.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom er geen belang is bij behoud van de boom. De deskundige heeft per weigeringsgrond gemotiveerd uiteengezet waarom die weigeringsgrond zich niet voordoet. Bij die toetsing is onder meer waarde gehecht aan het feit dat de boom niet op de gemeentelijke lijst "Waardevolle- en Monumentale bomen" staat. Het verzoek van [persoon] van Bomengroep IVN Valkenswaard om de boom alsnog op de gemeentelijke lijst te plaatsen, is afgewezen. Anders dan [appellant] aanvoert, voldoet de boom ook niet aan de vereisten van het Landelijke register van waardevolle bomen van de Bomenstichting. Om volgens dit register als ‘waardevol’ aangemerkt te kunnen worden, moet een boom onder andere voldoen aan één van de volgende criteria: beeldbepalend, cultuurhistorisch waardevol, drendrologisch waardevol, natuurwetenschappelijk of ecologisch waardevol, of zeldzaamheidswaarde. In het besluit op bezwaar is uitgebreid uiteengezet waarom hier niet aan wordt voldaan. [appellant] heeft in hoger beroep geen redenen aangevoerd waarom die uiteenzetting van het college onjuist of onvolledig is. De Afdeling overweegt verder dat, anders dan [appellant] aanvoert, het rechtens niet nodig was om bij de toetsing aan de weigeringsgronden rekening te houden met de criteria die zijn opgenomen in het Groenstructuurplan 2018, omdat dit plan ten tijde van het besluit op bezwaar van 20 februari 2018 nog niet in werking was getreden. Het college was immers niet verplicht om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe beleid, reeds het Groenstructuurplan 2018 bij zijn beoordeling te betrekken. Ten slotte overweegt de Afdeling dat, gelet op de weigeringsgronden van artikel 4:11, vijfde lid, van de APV, de emotionele waarde die [appellant] aan de boom hecht, geen rol speelt bij beantwoording van de vraag of de boom moet worden behouden.

2.5.    Het college stelt zich op het standpunt dat het belang bij verwijdering van de boom groot is, omdat alleen dan het perceel bouwrijp gemaakt kan worden waardoor een woning op het perceel kan worden gerealiseerd. Verplaatsing van het bouwvlak vindt het college niet wenselijk, omdat daartegen te veel bezwaren bestaan bij omwonenden. Verplaatsing van de boom vindt het college evenmin een optie, omdat dat ongeveer € 60.000,00 zou kosten, terwijl de boom geen belangrijke waarde heeft.

2.6.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij verwijdering van de boom groter is dan het belang bij behoud van de boom. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het college de gevraagde kapvergunning mocht verlenen. Overigens zou de Afdeling ook tot dit oordeel zijn gekomen als er wel al rekening had moeten worden gehouden met het Groenstructuurplan 2018, omdat ook als daaruit zou komen dat er belang is bij behoud van de boom, het Groenstructuurplan 2018 de mogelijkheid biedt om desalniettemin tot kap over te gaan als daar zwaarwegende belangen voor zijn en het college uitvoering geven aan het, na een met waarborgen omklede procedure onherroepelijk geworden, bestemmingsplan in redelijkheid als zwaarwegend belang kan aanmerken.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt dat het college handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Hij voert hiertoe aan dat de gemeente alleen een kapvergunning wil om meer geld te kunnen verdienen bij de verkoop van het perceel, terwijl niet zeker is of de nieuwe eigenaar ook de boom gekapt wil hebben.

3.1.    De gemeente heeft een kapvergunning gevraagd om het perceel bouwrijp te kunnen maken, zodat uitvoering kan worden gegeven aan de in het bestemmingsplan neergelegde bouwmogelijkheid. Het college maakt geen misbruik van haar bevoegdheden door hier, na een afweging van belangen, aan mee te werken. Dat de gemeente het perceel uiteindelijk wil verkopen, maakt dat niet anders. Dat betekent immers niet dat het bestreden besluit niet gestoeld is op het toetsingskader van artikel 4:11 van de APV.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Polak    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

374-811.