Uitspraak 201807979/1/A1


Volledige tekst

201807979/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Soest,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 augustus 2018 in zaak nr. 17/5166 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht voor het uitbreiden van de verdieping van een woonhuis op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend als sectie D, nr. 04638, te Soest (hierna: het perceel).

Bij besluit van 8 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 21 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Scheffer en mr. N. Kok, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [vergunninghouder] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van zijn woonhuis op het perceel. De afstand van het woonhuis en het gebouw waar [appellant] woont op het perceel [locatie 2] bedraagt ongeveer 85 meter. Aan het perceel [locatie 2] grenst het kadastrale perceel 04888 dat ook eigendom is van [appellant]. Aan het kadastrale perceel 04888 grenst het kadastrale perceel 04635 dat eigendom is van [vergunninghouder]. Aan het kadastrale perceel 04635 grenst vervolgens het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet.

Volgens [appellant] heeft het college niet onderkend dat de woning is gebouwd buiten het bouwvlak. Volgens [appellant] heeft het college daar nooit omgevingsvergunning voor verleend, zodat het besluit tot uitbreiding van de woning onzorgvuldig is voorbereid.

Het college heeft het bezwaar van [appellant] gericht tegen de verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] volgens het college geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Hoger beroep [appellant]

2.    [appellant] betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3453, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen belanghebbende is bij de verlening van de omgevingsvergunning aan [vergunninghouder]. Daarnaast voert [appellant] aan dat hij gevolgen van enige betekenis ondervindt, nu hij vanuit zijn bostuin zicht heeft op de woning op het perceel. [appellant] betoogt dat hij tegen een groter dakvlak aankijkt vanwege de wijziging van de dakvorm. De omstandigheid dat hij illegaal woont in het gebouw op zijn perceel betekent niet dat hij geen belanghebbende is bij het besluit, aldus [appellant]. Verder betoogt [appellant] dat in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" een verbindingslijn is opgenomen tussen de woning op het perceel en zijn gebouw op het perceel [locatie 2]. Volgens [appellant] is het aantal vierkante meters aan toegestane bebouwing tussen deze percelen aan elkaar gekoppeld en betekent een uitbreiding van bebouwing dat hij op het perceel minder bebouwing mag realiseren.

2.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

2.2.    Naar tussen partijen niet in geschil is bedraagt de afstand tussen het woonhuis van [vergunninghouder] en het bijgebouw waar [appellant] woont 85 m. Tussen het perceel liggen twee bospercelen die eigendom zijn van [vergunninghouder] en [appellant]. [appellant] heeft niet aangetoond aan de hand van concrete gegevens dat hij vanuit het bijgebouw op zijn perceel zicht heeft op de vergunde wijzigingen van het dakvlak. Door de bospercelen heeft [appellant] zoals de rechtbank heeft overwogen slechts zeer beperkt zicht op het dakvlak. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] hier geen gevolgen van enige betekenis van ondervindt. Gelet op voornoemde afstand, het zeer beperkte zicht dat [appellant] vanaf zijn perceel op de dakopbouw en het dakvlak heeft en de beperkte omvang van de aangevraagde wijzigingen, hebben deze wijzigingen niet een zodanige ruimtelijke uitstraling dat het belang van [appellant] bij het besluit van 28 juni 2017 is betrokken.

De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat het relatieteken opgenomen in het bestemmingsplan "Landelijk gebied" tussen het perceel van [appellant] en [vergunninghouder] niet maakt dat [appellant] reeds om die reden belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. De bouwmogelijkheden op het perceel van [appellant] zijn beperkt tot bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken en niet gebleken is dat door de vergunde uitbreiding van het hoofdgebouw op het perceel van [vergunninghouder] die bouwmogelijkheden voor bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken op het perceel van [appellant] worden beperkt.

De Afdeling ziet verder, anders dan [appellant] betoogt in hoger beroep, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de zogenoemde correctie Langemeijer, indien deze naar analogie wordt toegepast, met zich brengt dat [appellant] om die reden kan worden aangemerkt als belanghebbende.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Schueler    w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

700.