Uitspraak 201805994/1/A1


Volledige tekst

201805994/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], handelend onder de naam Little World Souvenirs (hierna: Little World Souvenirs), gevestigd te Amsterdam, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018 in zaak nr. 17/4275 in het geding tussen:

Little World Souvenirs

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het college Little World Souvenirs onder dwangsom gelast om, voor zover thans van belang, de rode buitenzonwering aan het pand aan de Prins Hendrikkade 90 te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 15 juni 2017 heeft het college het door Little World Souvenirs daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de rechtbank het door Little World Souvenirs daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Little World Souvenirs hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en Little World Souvenirs hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2019, waar Little World Souvenirs, vertegenwoordigd door mr. K. Spee, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Little World Souvenirs exploiteert in het pand aan de Prins Hendrikkade 90 te Amsterdam een tabaks- en souvenirwinkel. Het pand is een rijksmonument. Aan de voorgevel is een rode zonwering aangebracht. Op 19 april 2016 heeft een toezichthouder geconstateerd dat de zonwering zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning is aangebracht en in strijd is met het Programma van Eisen Kwaliteit Monumenten 2009. Bij het besluit van 18 augustus 2016 heeft het college Little World Souvenirs onder dwangsom gelast de zonwering te verwijderen en verwijderd te houden. Het college heeft dit bij het besluit van 15 juni 2017 gehandhaafd.

2.    In geding is of het college had moeten afzien van handhavend optreden omdat het beweerdelijk niet op dezelfde wijze handhaaft bij andere vergelijkbare overtredingen in de omgeving van het pand van Little World Souvenirs.

De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat bij Little World Souvenirs een gerichte controle is uitgevoerd en is van oordeel dat deze wijze van controleren niet tot willekeur leidt. Verder heeft het college volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de door Little World Souvenirs genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn met haar geval, zodat handhavend optreden niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Niet alle door Little World Souvenirs genoemde panden in de omgeving met zonweringen zijn namelijk rijksmonumenten en niet al die zonweringen zijn vergelijkbaar met die van het pand, aldus de rechtbank. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het college te kennen heeft gegeven dat het handhavend zal optreden tegen de zonwering aan het pand aan de Prins Hendrikkade 92, die identiek is aan de zonwering van het pand, indien daar een overtreding wordt geconstateerd. Het beroep van Little World Souvenirs op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, aldus de rechtbank.

3.    Little World Souvenirs betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen consistent en doordacht beleid over handhaving hanteert. Volgens het Handhavingsuitvoeringsplan 2017 Stadsdeel Centrum worden namelijk integrale controles in buurten en straten gehouden, terwijl bij Little World Souvenirs een gerichte controle heeft plaatsgevonden. Little World Souvenirs voert verder aan dat er in de omgeving van het pand meerdere panden zijn met zonweringen die zonder de benodigde omgevingsvergunning zijn aangebracht, waartegen het college niet handhavend optreedt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de monumentale status of het uiterlijk van de zonwering niet relevant voor de vaststelling of sprake is van een vergelijkbaar geval. Uitsluitend de vergelijkbaarheid van de overtreding, in dit geval het bouwen van een bouwwerk zonder omgevingsvergunning, is volgens Little World Souvenirs van belang. Daarbij komt dat het college, anders dan het bij de rechtbank heeft gesteld, nog steeds niet handhavend optreedt tegen de zonwering aan het pand aan de Prins Hendrikkade 92, dat ook een rijksmonument is, aldus Little World Souvenirs.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3618, en meer recent in de uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2701), vergt het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid over handhaving. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en dus een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen.

3.2.    Little World Souvenirs heeft onder meer in haar bezwaarschrift tegen het besluit van 18 augustus 2016 gewezen op diverse gebouwen in de omgeving van het pand, die eveneens rijksmonument zijn en waar, zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning, zonwering aan de voorgevel is aangebracht. Niet in geschil is dat in elk geval de zonwering aan de voorgevel van het naastgelegen pand aan de Prins Hendrikkade 92, een rijksmonument, een vergelijkbaar geval is, waartegen niet handhavend wordt opgetreden. In de beroepsprocedure stelde het college dat handhavend zal worden opgetreden tegen deze overtreding. Thans stelt het college zich echter op het standpunt het op grond van zijn beleid integrale buurt- of straatgerichte controles houdt. Pas als ter plaatse zo’n controle wordt uitgevoerd, wat tot nu toe niet het geval is, zal tegen deze overtreding handhavend worden opgetreden, aldus het college.

De Afdeling stelt voorop dat het begrijpelijk is dat het college, met het oog op een doelmatige inzet van de beschikbare handhavingscapaciteit, buurt- of straatgerichte controles houdt, in plaats van een individuele aanpak. In dit geval is echter sprake van een vergelijkbaar geval bij het pand dat naast het pand van Little World Souvenirs is gelegen en heeft Little World Souvenirs het college reeds in haar bezwaarschrift tegen het dwangsombesluit, inmiddels dus meer dan drie jaar geleden, gewezen op het bestaan van deze overtreding. In de beroepsprocedure stelde het college in het vooruitzicht dat handhavend zou worden opgetreden tegen de zonwering van het pand aan de Prins Hendrikkade 92. In hoger beroep heeft het college dit standpunt echter verlaten en meegedeeld dat handhavend wordt opgetreden tegen dit vergelijkbare geval indien een integrale buurt- of straatcontrole wordt gehouden.

Eerst in hoger beroep heeft het college gesteld dat de gerichte controle bij Little World Souvenirs is uitgevoerd naar aanleiding van haar aanvraag om een vergunning voor het aanbrengen van reclame aan het pand. Volgens het college is naar aanleiding van die aanvraag gecontroleerd of de aangevraagde situatie overeenkomt met de werkelijke situatie ter plaatse en is toen geconstateerd dat de zonwering niet in overeenstemming is met de voorschriften. Dat handhavend wordt opgetreden tegen de zonwering van Little World Souvenirs, en niet tegen de zonwering aan het pand aan de Prins Hendrikkade 92, wordt volgens het college hierdoor verklaard. De Afdeling volgt het college niet in dit standpunt. De gestelde aanvraag is onvoldoende verklaring voor de beslissing om handhavend op te treden tegen de zonwering van Little World Souvenirs. Het college heeft niet gemotiveerd waarom de mogelijkheid om handhavend op te treden tegen een zonwering afhankelijk zou zijn van een controle naar aanleiding van een aanvraag om een vergunning voor een volstrekt andere activiteit.

Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college niet heeft kunnen verduidelijken waarom het in het geval van Little World Souvenirs is overgegaan tot handhavend optreden en in het vergelijkbare geval bij het naastgelegen pand niet. Aan het besluit op bezwaar van 15 juni 2017 ligt dan ook geen deugdelijke motivering ten grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 juni 2017 van college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

5.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018 in zaak nr. 17/4275;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam van 15 juni 2017, kenmerk JZ 98-16-0333;

V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan [appellante] toe te zenden;

VI.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Pans    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

262-912.