Uitspraak 201808328/1/A2


Volledige tekst

201808328/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Drempt, gemeente Bronckhorst,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 september 2018 in zaak nr. 16/3496 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2015 heeft het college een aanvraag van [appellanten] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 april 2016 vernietigd en verklaard dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende] heeft als derde belanghebbende een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.R. Prins, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De raad van de gemeente Bronckhorst heeft op 15 november 2011 het bestemmingsplan "Buitengebied 2011; Tolstraat ong. Drempt" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Met het plan beoogde de raad de hervestiging van het melkrundveebedrijf van [belanghebbende] mogelijk te maken op het perceel [locatie 1]. Het nieuwe bestemmingsplan is op 24 januari 2013 in werking getreden. Het college heeft [belanghebbende] op 21 februari 2013 een omgevingsvergunning (hierna: de omgevingsvergunning) verleend voor het oprichten van een melkveebedrijf op perceel [locatie 1].

2.    [appellanten] zijn eigenaar van het perceel [locatie 2] in het buitengebied van Drempt (hierna ook: het perceel). Op het perceel staan hun woning, een garage, bergingen, dierenverblijven en een tuinhuisje. De woning staat op het zuidelijke gedeelte van het perceel, direct aan de Zomerweg. Ten zuidoosten van het perceel ligt op een afstand van ongeveer 270 m het perceel [locatie 1].

[appellanten] hebben gevraagd om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan, omdat het plan volgens hen leidt tot waardevermindering van het perceel. Volgens [appellanten] leidt het nieuwe bestemmingsplan tot beperking van het uitzicht vanuit hun woning, toegenomen geluid- en geurhinder op het perceel en een nadelige verandering van de karakteristiek van de omgeving van het perceel.

3.    Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 september 2015 een advies van mr. T.A.P. Langhout van 14 juli 2015 ten grondslag gelegd. Volgens Langhout volgt uit een planologische vergelijking van het nieuwe bestemmingsplan met het voorheen voor perceel [locatie 1] geldende bestemmingplan "Buitengebied Keppel en Hummelo" uit 1998 (hierna: het oude bestemmingsplan) dat [appellanten] ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan geen planologisch nadeel ondervinden. Langhout heeft daarom geadviseerd het verzoek om een tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

De fase bij de rechtbank

4.    De rechtbank heeft overwogen, samengevat weergegeven, dat Langhout bij deze planvergelijking niet is uitgegaan van de meest ongunstige invulling van de maximale mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank heeft verder overwogen dat Langhout bij de beoordeling van de planologische mogelijkheden in het gebied tussen perceel [locatie 2] en perceel [locatie 1] (hierna: het tussengebied) ten onrechte is uitgegaan van het bestemmingsplan "Buitengebied Keppel en Hummelo", omdat op de peildatum 24 januari 2013 het bestemmingsplan "Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel" voor het tussengebied gold. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het advies van Langhout zodanige gebreken bevat dat het college zich bij de besluitvorming niet op dat advies mocht baseren. De rechtbank heeft daarom het beroep van [appellanten] gegrond verklaard en het besluit van het college van 26 april 2016 vernietigd.

5.    De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of zij het geschil definitief zou kunnen beslechten. In dat kader heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. In het StAB-verslag van 28 augustus 2017 is vermeld dat op grond van het nieuwe bestemmingsplan ongeveer 270 m ten zuidoosten van het perceel van [appellanten] op het perceel [locatie 1] een agrarisch bedrijf met bedrijfsbebouwing is toegestaan, terwijl perceel [locatie 1] op grond van het vorige planologische regime niet mocht worden bebouwd. In het StAB-verslag is verder het volgende vermeld.

[belanghebbende] heeft op 4 februari 2014 zijn melkveehouderij gevestigd op perceel [locatie 1]. Het bouwvlak op het perceel van 1,8 ha ligt ten westen van de Tolstraat op ongeveer 255 m van de Zomerweg. Op perceel [locatie 1] staan nu een woning, ligboxenstal en werktuigenschuur. Daarop bevinden zich verder een spoelplaats, mestplaat en sleufsilo’s. Het perceel is ten noorden en ten zuiden begrensd door een groensingel. Het bedrijf is ontsloten op de Tolstraat. Bij het bedrijf hoort ongeveer 46 ha landbouwgrond en een veldkavel van 8 ha. Volgens het StAB-verslag heeft [belanghebbende] aangegeven dat hij ter plaatse 150 stuks melkrundvee kan houden.

Tussen perceel [locatie 2] en perceel [locatie 1] liggen de Zomerweg, het tussengebied met agrarisch gebruikte gronden en een watergang. In de omgeving van perceel [locatie 2] liggen verschillende agrarische bedrijven. Zo wordt op perceel [locatie 3], op een afstand van ongeveer 116 m van perceel [locatie 2], een varkens- en rundveehouderij geëxploiteerd. Op perceel [locatie 4] is een varkenshouderij gevestigd en op perceel [locatie 5] is een rundveehouderij gevestigd. Deze twee percelen liggen op ongeveer 563 m afstand van perceel [locatie 2].

Ingevolge het nieuwe bestemmingsplan mag op perceel [locatie 1] een agrarisch bedrijf worden gevestigd. Een intensieve veehouderij is op het perceel niet toegestaan. Ter plaatse is aan ongeveer 3,6 ha de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" gegeven. Binnen dat bestemmingsvlak is ongeveer 1,8 ha aangeduid als bouwvlak. Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht. Gebouwen mogen een maximale bouwhoogte van 10,0 m hebben. Een silo kan tot 12 m hoog worden gebouwd, tenzij het een mestsilo is waarvoor een maximale hoogte van 8,5 m geldt. Buiten het bouwvlak zijn bij recht geen verhardingen en gebouwen toegestaan. Op het perceel mag 350 m2 van de bebouwing voor nevenfuncties worden gebruikt. De aan [belanghebbende] verleende omgevingsvergunning is in overeenstemming met het nieuwe bestemmingsplan verleend, behalve voor de ligboxenstal die 45 cm hoger is dan volgens het nieuwe bestemmingsplan is toegestaan.

Voorheen kon perceel [locatie 1] op grond van het oude bestemmingsplan voor agrarische doeleinden worden gebruikt, maar mochten op dat perceel geen gebouwen worden opgericht. Op het perceel waren wel andere bouwwerken tot een hoogte van 2 m toegestaan, maar mochten geen mestopslagplaatsen en sleufsilo’s worden opgericht.

Het tussengebied wordt aan de noordzijde door de Zomerweg en aan de zuidzijde door de Roomweg begrensd. Op de peildatum 24 januari 2013 gold voor het tussengebied het bestemmingsplan "Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel" (hierna: het bestemmingsplan voor het tussengebied), dat op 20 september 2012 in werking is getreden. Ingevolge dit bestemmingsplan zijn de agrarische gronden in het tussengebied bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschapswaarden en voor de uitoefening van het agrarische bedrijf. In het tussengebied mogen geen gebouwen worden gebouwd. In het tussengebied zijn wel tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde voor het agrarisch grondgebruik met een maximale hoogte van 3 m, perceelafscheidingen met een maximale hoogte van 1,5 m en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor extensief recreatief medegebruik met een maximale hoogte van 2 m toegestaan. Ter plaatse zijn ook boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen toegestaan. De Zomerweg is in het bestemmingsplan voor het tussengebied bestemd voor "Verkeer". Tussen de agrarische gronden in het tussengebied en perceel [locatie 1] ligt een watergang die in is bestemd voor "Water". Ten dienste van deze laatste bestemming mogen ter plaatse bouwwerken geen gebouwen zijnde van maximaal 4 m hoog worden opgericht.

De StAB is bij de planvergelijking ingegaan op de mogelijke schadefactoren uitzicht, geur, verkeershinder, geluidhinder en de karakteristiek van de omgeving. Zij heeft bij de beoordeling van deze  schadefactoren de planologische mogelijkheden in de omgeving van perceel [locatie 2] betrokken. Volgens de StAB leidt het nieuwe bestemmingsplan niet tot een verslechtering van het uitzicht en de karakteristiek van de omgeving en ook niet tot extra geur-, verkeers- of geluidhinder voor [appellanten]. De StAB is op grond van de planvergelijking tot de conclusie gekomen dat het nieuwe bestemmingsplan niet leidt tot een verslechtering van de planologische situatie voor [appellanten].

De StAB heeft op verzoek van de rechtbank in reactie op de zienswijze van [appellanten] op het StAB-verslag een nader verslag van 3 mei 2018 (hierna: het nader StAB-verslag) uitgebracht. Volgens het nader StAB-verslag leidt de zienswijze van [appellanten] niet tot een andere conclusie.

6.    De rechtbank heeft de conclusie van de StAB gevolgd en op grond daarvan de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

Maatstaf

7.    Wanneer op basis van de door een partij aangevoerde concrete aanknopingspunten twijfel bestaat over de juistheid van het advies dat het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, mag de rechter met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek. Een bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd

Het hoger beroep

8.    Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de conclusie van de StAB heeft gevolgd, omdat de StAB niet van de maximale mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan is uitgegaan.

Uitzicht

9.    [appellanten] betogen dat de StAB ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hun uitzicht ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan niet wordt belemmerd. Zij stellen dat mogelijke beplanting daarvoor niet bij de planvergelijking mag worden betrokken. Zij voeren verder aan dat in het StAB-verslag niet is gemotiveerd dat hun uitzicht voorheen kon worden belemmerd door een hek van 3 m hoog.

9.1.    In het StAB-verslag is vermeld dat ingevolge het bestemmingsplan voor het tussengebied tussen perceel [locatie 2] en perceel [locatie 1] een hoogstamboomgaard met bomen van 7 m hoog mocht en mag worden geëxploiteerd. Ten behoeve van een dergelijke kwekerij was bovendien een afscheiding van 3 m hoog toegestaan. Bij een dergelijke maximale invulling van het tussengebied bestond er geen onbelemmerd uitzicht vanaf het perceel van [appellanten] op perceel [locatie 6]. Gelet hierop en mede gezien de afstand tussen de beide percelen van ongeveer 270 m bestaat in de nieuwe planologische situatie evenmin uitzicht op de gebouwen van 10,45 m en de toegestane silo’s van maximaal 12 m hoog op perceel [locatie 1]. De planologische verandering leidt hierom volgens de StAB niet tot een verslechtering van het uitzicht vanuit de woning of vanaf het perceel van [appellanten].

9.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 onder 2.1 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) dient voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. In deze maatstaf ligt besloten dat de planologische mogelijkheden van het tussengebied bij de planvergelijking moeten worden betrokken, indien deze, zoals in deze zaak, doorslaggevend zijn voor het antwoord op de vraag of het uitzicht vanaf perceel [locatie 2] ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan extra wordt beperkt. De StAB heeft dan ook terecht bij de beoordeling van de schadefactor uitzicht betrokken dat in het tussengebied een hoogstamboogaard met bomen tot ongeveer 7 m hoog planologisch is toegestaan. De StAB heeft bij de planvergelijking ook terecht betrokken dat in het tussengebied afscheidingen van maximaal 3 m hoog kunnen worden opgericht, omdat het bestemmingsplan voor het tussengebied bouwwerken geen gebouwen zijnde van maximaal 3 m hoog ten behoeve van het agrarisch grondgebruik toestaat.

Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat in het StAB-verslag met juistheid is vermeld dat in planologische zin het tussengebied geen open landschap is of was. De rechtbank heeft terecht op basis van het StAB-verslag geoordeeld dat het nieuwe bestemmingsplan niet tot gevolg heeft dat het uitzicht van [appellanten] vanaf hun perceel extra wordt beperkt.

Geluid

10.    [appellanten] betogen dat de StAB niet is uitgegaan van de maximaal mogelijke geluidhinder die zij van het nieuwe bestemmingsplan kunnen ondervinden. Volgens [appellanten] is de StAB bij de realisering van een hondenkennel als nevenfunctie op perceel [locatie 6] ten onrechte uitgegaan van een bronsterkte van 114 dB voor hondengeluid. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD6729, en het artikel Blaffende honden bijten niet van M.J. Tennekes in het vaktijdschrift Geluid van maart 1998, stellen zij dat hondengeluid een bronsterkte kan hebben van 107 tot 126 dB(A). De StAB heeft er verder geen rekening mee gehouden dat honden soms rumoerig kunnen zijn en tot de orde geroepen moeten worden. De StAB is verder niet ingegaan op het aantal honden waarvan hinder kan worden ondervonden, op cumulatie van geluidsbronnen en op de hinder van stemgeluid van kinderen.

10.1.    In het StAB-verslag is vermeld dat op grond van het nieuwe bestemmingsplan op een afstand van ongeveer 270 m van perceel [locatie 2] op perceel [locatie 6] een hondenkennel met maximaal 90 honden kan worden geëxploiteerd. Voor de gevolgen van de vestiging van een dergelijke hondenkennel is de StAB uitgegaan van een bronsterkte van 114 dB(A). Een dergelijke hondenkennel kon en kan ook worden geëxploiteerd op het agrarische perceel [locatie 3], dat op een afstand van ongeveer 116 m van perceel [locatie 2] ligt. Volgens het StAB-verslag kan een dergelijke hondenkennel op perceel [locatie 3] leiden tot een LAMAX op perceel [locatie 2] van 53 dB(A) in de dagperiode en 56 dB(A) in de avondperiode. Een hondenkennel op perceel [locatie 6] kan leiden tot een LAMAX op perceel [locatie 2] van 44 dB(A) in de dagperiode en 46 dB(A) in de avondperiode. Het voorgaande betekent dat de voorheen al mogelijke hondenkennel op perceel [locatie 3] een 9-10 dB(A) hoger geluidsniveau op perceel [locatie 2] geeft dan de nieuwe mogelijke hondenkennel op perceel [locatie 1]. Op grond hiervan komt de StAB tot de conclusie dat het nieuwe bestemmingsplan niet leidt tot extra geluidhinder op het perceel van [appellanten]. Volgens het nader StAB-verslag van 3 mei 2018 heeft het aantal honden dat wordt gehouden geen gevolgen voor de berekening van het maximale geluidsniveau van de hondenkennels.

In het nader StAB-verslag is verder vermeld dat indien zowel op perceel [locatie 3] als  op perceel [locatie 6] een hondenkennel zou worden geëxploiteerd en deze twee hondenkennels op perceel [locatie 2] gelijktijdig een geluidspiek zouden veroorzaken het gecumuleerde geluidsniveau op perceel [locatie 2] 53,7 dB(A) tot 56,1 dB(A) zal bedragen. Een cumulatie van het piekgeluid van de twee hondenkennels leidt dus tot een verhoging van 0,5 dB(A) ten opzichte van de situatie dat alleen op perceel [locatie 3] een hondenkennel wordt geëxploiteerd. Volgens het nader StAB-verslag is een dergelijke toename van het geluidniveau op perceel [locatie 2] voor het menselijk oor niet waarneembaar. In het nader StAB-verslag is verder vermeld dat indien op perceel [locatie 6] een kinderdagverblijf zou worden geëxploiteerd terwijl op perceel [locatie 3] een hondenkennel wordt geëxploiteerd, het stemgeluid van de kinderen op perceel [locatie 6] ondergeschikt zal zijn aan het blafgeluid van de honden op perceel [locatie 3]. Ten eerste omdat perceel [locatie 3] veel dichter bij perceel [locatie 2] ligt dan perceel [locatie 6]. Ten tweede omdat de bronsterkte van 114 dB(A) van een blaffende hond veel hoger is dan het stemgeluid van 95-110 dB(A) van een kind op een kinderspeelplaats.

10.2.    Anders dan [appellanten] betogen volgt uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2008 niet dat de StAB van een onjuiste bronsterkte voor een blaffende hond is uitgegaan. Volgens de uitspraak deden de appellanten in die zaak eveneens een beroep op het hiervoor aangehaalde artikel Blaffende honden bijten niet. De Afdeling heeft in die uitspraak onder 2.3.2 overwogen dat de appellanten in die zaak niet aannemelijk hebben gemaakt dat een bronsterkte van 114 dB(A) voor het maximale geluidniveau van een blaffende hond niet representatief is.

De StAB is in de StAB-verslagen, anders dan [appellanten] betogen, ingegaan op de cumulatie van geluid, op het aantal honden dat in de hondenkennels kan worden gehouden en op het stemgeluid van kinderen. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen hierover in het StAB-verslag en het nader StAB-verslag is vermeld. De rechtbank mocht ook voor het aspect geluid op de StAB-verslagen afgaan.

Verkeershinder

11.    [appellanten] betogen dat de StAB niet is uitgegaan van het maximale extra verkeer dat ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan gebruik zal maken van de bestaande wegen. Uit de StAB-verslagen blijkt niet dat de StAB rekening heeft gehouden met de cumulatie van verkeer van de nieuwe agrarische en nevenfuncties, zoals een kinderdagverblijf, die het nieuwe bestemmingsplan op perceel [locatie 1] toestaat. Evenmin blijkt uit de StAB-verslagen duidelijk dat de landelijke ontsluitingsweg voldoende capaciteit heeft voor het extra verkeer. Verder heeft de StAB haar conclusie dat het verkeer van het perceel [locatie 1] zal worden afgewikkeld via de N314 en daarom op de Zomerweg langs hun woning niet tot een toename van de verkeersdruk zal leiden niet gemotiveerd.

11.1.    In de toelichting bij het nieuwe bestemmingsplan is vermeld dat perceel [locatie 1] is ontsloten op de Tolstraat en dat verkeer van en naar het perceel via die weg, vooral in noordelijke richting naar de Torenallee (N314), zal worden afgewikkeld. Volgens het StAB-verslag ligt het gezien de bestaande wegenstructuur voor de hand dat de verkeersafwikkeling vooral via de N314 zal verlopen. Verder is in het StAB-verslag vermeld dat de Zomerweg enig extra verkeer van en naar perceel [locatie 6] kan verwerken zonder dat dit tot extra verkeersoverlast voor [appellanten] leidt.

11.2.    De N314 is een doorgaande weg met globaal een noord-zuid beloop op korte afstand van perceel [locatie 1]. De Afdeling acht, evenals de rechtbank, aannemelijk dat zakelijk verkeer van en naar dat perceel veelal van de N314 gebruik zal maken. Indien op perceel [locatie 1] een kinderdagverblijf met negentig kindplaatsen zou worden gevestigd, hetgeen het nieuwe bestemmingsplan toestaat, kan echter niet worden uitgesloten dat een gedeelte van het lokale verkeer naar en van dat kinderdagverblijf via de Zomerweg langs het perceel van [appellanten] zal rijden. Volgens het StAB-verslag bleek de Zomerweg tijdens een verkeerstelling in 2014 een gemiddelde werkdagintensiteit te hebben van 2.298 voertuigen per etmaal. Gelet hierop valt niet in te zien dat enig extra verkeer over de Zomerweg van en naar een kinderdagverblijf op perceel [locatie 1] kan leiden tot een zodanige extra verkeersbelasting dat deze van invloed kan zijn op de waarde van perceel [locatie 2]. De rechtbank heeft terecht ook ten aanzien van het aspect verkeer de StAB-verslagen gevolgd.

Geur

12.    [appellanten] betogen dat de StAB ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale geurhinder die zij van het nieuwe bestemmingsplan kunnen ondervinden. Zij voeren aan dat het nieuwe bestemmingsplan op perceel [locatie 1] de vestiging van een biologische varkenshouderij toestaat met gebouwen van twee verdiepingen. De StAB is hiervan ten onrechte niet uitgegaan. Een biologische varkenshouderij op perceel [locatie 1] kan volgens [appellanten] gebruik maken van een agrarische gebied van ongeveer 78 ha voor het houden van 16.926 varkens. Volgens [appellanten] kan dit aantal varkens in gebouwen van twee verdiepingen op perceel [locatie 1] worden gehouden. De StAB is bij het bepalen van de geurhinder ten onrechte uitgegaan van de oppervlakte van het agrarische bestemmingsvlak van ongeveer 3,4 ha als beschikbare grond voor het houden van varkens. Verder heeft de StAB ten onrechte geen rekening gehouden met geurhinder van varkens die bij slecht weer in hun hokken op perceel [locatie 1] verblijven. Zij voeren verder aan dat de StAB er geen rekening mee heeft gehouden dat een varken slechts 142 dagen per jaar op een boerderij leeft, waarna andere varkens ter plaatse worden vetgemest, zodat per jaar 35 varkens per ha kunnen worden gehouden in plaats van de 14 varkens per ha waarvan de StAB is uitgegaan. Tot slot voeren zij aan dat de StAB ten onrechte niet is ingegaan op de geurhinder bij gebruik van perceel [locatie 1] en omliggende gronden voor een veehouderij.

12.1.    In het StAB-verslag is vermeld dat bij het bepalen van geurhinder onderscheid wordt gemaakt tussen de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting is de geurbelasting veroorzaakt door de veehouderij die voor het geurgevoelige object de meeste geur veroorzaakt, omdat het een grote veehouderij is of omdat de veehouderij dichtbij het geurgevoelige object ligt. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het geurgevoelige object. Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting overheersend voor de geurhinder is, indien de voorgrondbelasting ten minste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Geurbelasting wordt uitgedrukt in odourunits per volume-eenheid lucht, ouE/m3. Uit onderzoek is gebleken dat de achtergrondbelasting in het gebied waarin perceel [locatie 2] ligt 3 ouE/m3 bedraagt. De geuremissie van een dierenverblijf wordt berekend door het aantal te houden dieren te vermenigvuldigen met de bijbehorende geuremissiefactor.

Perceel [locatie 2] en perceel [locatie 1] liggen in een concentratiegebied buiten de bebouwde kom. In een dergelijk gebied mag de geurbelasting op een geurgevoelig object niet meer bedragen dan 14,0 ouE/m3. Uitgaande van 14 vleesvarkens per ha en een agrarisch bestemmingsvlak van ongeveer 3,4 ha kan een biologische varkenshouderij op perceel [locatie 1] maximaal 48 vleesvarkens houden. Dit kan leiden tot een geurbelasting op perceel [locatie 2] van maximaal 0,5 ouE/m3. Voorafgaande aan de planologische verandering kon al op het dichterbij gelegen perceel [locatie 3] een intensieve veehouderij van 1 ha worden gerealiseerd. Tussen perceel [locatie 2] en de veehouderij ligt een ander woonperceel. Indien wordt uitgegaan van een geurbelasting van 14,0 ouE/m3 op dit andere woonperceel, dan zal de geurbelasting op perceel [locatie 2] ten hoogste 3,7 ouE/m3 bedragen. Deze geurbelasting is hoger dan de helft van de achtergrondbelasting van 3 ouE/m3. Bij een toename van de achtergrondbelasting met de geurbelasting van 0,5 ouE/m3 vanaf perceel [locatie 1] blijft de voorgrondbelasting van 3,7 ouE/m3 vanwege de veehouderij op perceel [locatie 3] bepalend voor de geurhinder op perceel [locatie 2]. [appellanten] ondervinden dus ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan geen extra geurhinder.

Volgens het nader StAB-verslag leidt het houden van meer varkens op perceel [locatie 1] bij gebruik van een grotere oppervlakte aan agrarische grond dan de 3,4 ha waarvan de StAB in het StAB-verslag is uitgegaan niet tot een hogere geurbelasting op het perceel van [appellanten].

12.2.    Zoals ook de rechtbank heeft overwogen heeft de StAB in de StAB-verslagen deugdelijk gemotiveerd dat [appellanten] ten gevolge van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan geen extra geurhinder zullen ondervinden. Een biologische varkenshouderij, zoals ingevolge het nieuwe bestemmingsplan op perceel [locatie 1] is toegestaan, is voor het aantal te houden varkens mede afhankelijk van de hoeveelheid grond waarop de varkens gehouden kunnen worden. De StAB is bij de berekening van de geurhinder ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan terecht uitgegaan van de oppervlakte van het agrarisch bestemmingsvlak van ongeveer 3,4 ha binnen plangebied van het nieuwe bestemmingsplan. Volgens het nader StAB-verslag waren gronden rondom perceel [locatie 1], waaronder de gronden in het tussengebied, voor het van kracht worden van het nieuwe bestemmingsplan al voor agrarische doeleinden bestemd. Volgens pagina 23 van het StAB-verslag en pagina 6 van het nader StAB-verslag konden deze gronden worden benut voor weidegang, waaronder weidegang van biologisch gehouden varkens. [appellanten] konden daarvan al voor de peildatum geurhinder ondervinden.

De StAB is voor het maximaal aantal biologisch gehouden varkens per hectare uitgegaan van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij  en de voor biologische varkenshouderijen geldende EG-verordening 889/2008. De StAB heeft aldus een reëel uitgangspunt gehanteerd voor het maximaal aantal varkens dat een biologische varkenshouder per hectare mag houden. Op grond hiervan is de StAB bij de geurberekening terecht uitgegaan van maximaal 14 biologisch gehouden varkens per hectare. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de levensduur van varkens niet van belang is bij het bepalen van het aantal vleesvarkens dat per hectare kan worden gehouden.

Anders dan [appellanten] betogen is de StAB wel ingegaan op mogelijke geurhinder bij gebruik van perceel [locatie 1] voor een melkveehouderij. In het StAB-verslag is op pagina 25 vermeld dat voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals runderen, een minimale afstand van 50 m tot een geurgevoelig object geldt. Van de Boom en Bolder hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Karakteristiek gebied

13.    [appellanten] betogen dat de StAB haar conclusie dat de karakteristiek van de omgeving door de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan niet nadelig wordt beïnvloed, niet heeft gemotiveerd. Zij voeren aan dat de realisering van een fruitteeltkwekerij en het oprichten van bebouwing onder het oude planologische regime op perceel [locatie 1] niet waren toegestaan. Volgens hen passen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan niet binnen de karakteristiek van de omgeving van hun perceel.

13.1.    Perceel [locatie 1] ligt in een overwegend agrarisch gebruikt gebied in het buitengebied van de gemeente Bronckhorst. In het gebied was de weidegang van vee al voor het van kracht worden van het nieuwe bestemmingsplan planologisch toegestaan. Het tussengebied kon en kan echter ook worden gebruikt voor een hoogstamboogaard. In het StAB-verslag is dan ook met juistheid vermeld dat het perceel van [appellanten] planologisch niet in een gebied met een open karakter ligt. De rechtbank heeft, in navolging van het StAB-verslag, terecht overwogen dat de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan niet leiden tot wijziging van de karakteristiek van het landschap nabij het perceel van [appellanten].

Conclusie

14.    De conclusie is dat de rechtbank op de StAB-verslagen mocht afgaan en terecht heeft geoordeeld dat [appellanten] van het nieuwe bestemmingsplan geen planologisch nadeel ondervinden. De rechtbank heeft daarom terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van 26 april 2016 geheel in stand gelaten.

De betogen falen.

Slotsom

15.    Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, bevestigen.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Oranje
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019

507.