Uitspraak 201902125/1/A1


Volledige tekst

201902125/1/A1.
Datum uitspraak: 18 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2019 in zaken nrs. 18/4896, 18/4899 en 18/4900 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2018 heeft het college aan Maanzaad B.V. een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen en gebruiken van het perceel aan de Papaverweg 38-40 (hierna: het perceel) in Amsterdam voor het project "Creative Grid".

Bij uitspraak van 1 februari 2019 heeft de rechtbank onder andere het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juni 2018 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2019, waar [appellant], het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en Maanzaad B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat in Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Maanzaad B.V. heeft een vergunning eerste fase gevraagd voor het realiseren van het project "Creative Grid". Dit project houdt in dat op het perceel, het voormalig bedrijventerrein Buiksloterham in Amsterdam-Noord,  woningen, een hotel, een café, consument verzorgende dienstverlening en commerciële ruimtes worden gerealiseerd. Een gedeelte van dit project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buiksloterham", inclusief de eerste tot en met de vierde partiële herziening daarvan, (hierna: het bestemmingsplan). De aanvraag om vergunningverlening eerste fase ziet op het bouwen en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan. Voor het bouwen van de gebouwen wordt later nog een omgevingsvergunning tweede fase aangevraagd.

Het college heeft bij besluit van 5 juni 2018 de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend. Het college stelt zich op het standpunt dat de activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

2.    De rechtbank heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beoogde project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, behalve op het punt van de verkeersdruk. Het besluit van 5 juni 2018 is volgens de rechtbank in zoverre niet voldoende gemotiveerd. Het college heeft deze motivering wel ter zitting gegeven. De rechtbank heeft daarom het besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.

3.    [appellant] woont vlakbij het perceel. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning, omdat hij bang is voor overlast. Het besluit had daarom volgens hem ook om andere redenen vernietigd moet worden en de rechtsgevolgen daarvan konden volgens hem dan ook niet in stand blijven.

4.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat het het college niet is toegestaan om door middel van afwijkingsprocedures telkens weer van het bestemmingsplan af te wijken, overweegt de Afdeling als volgt. Hoewel het begrijpelijk is dat [appellant] het vervelend vindt dat het college vaak van het bestemmingsplan heeft afgeweken, betekent dat niet dat dat onrechtmatig is. De wet maakt dit namelijk in artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo mogelijk indien de afwijking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er zit geen limiet aan het aantal toegestane afwijkingen. Dit betoog kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank ook om deze reden het besluit van 5 juni 2018 had moeten vernietigen.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het project wordt gerealiseerd op twee kavels in plaats van op één, waar in het besluit van uit wordt gegaan.

5.1.    Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet mogen er na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden naar voren worden gebracht. [appellant] heeft deze grond voor het eerst in zijn stuk van 7 november 2018 naar voren gebracht. De beroepstermijn liep tot en met 1 augustus 2018 en was op dat moment dus al voorbij. Dat [appellant] bij zijn beroepschrift zijn zienswijze als bijlage heeft gevoegd, leidt er niet toe dat de daarin opgenomen gronden ook als beroepsgrond naar voren zijn gebracht, daargelaten of uit de zienswijze kan worden opgemaakt dat [appellant] aanvoert dat het project wordt gerealiseerd op twee kavels in plaats van één. De rechtbank heeft dan ook terecht deze grond niet behandeld.

Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze grond niet eerder tijdig bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet had behoren te doen, dient deze grond ook hier buiten beschouwing te blijven.

6.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college het Overnachtingsbeleid 2017 bij zijn beoordeling had moeten betrekken.

6.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat omdat het bouwen en exploiteren van een hotel in overeenstemming is met het bestemmingsplan, het college niet gehouden was om de aanvraag aan het Overnachtingsbeleid 2017 te toetsen. Dat het project op andere onderdelen wel afwijkt van het bestemmingsplan, maakt dat niet anders, aangezien het Overnachtingsbeleid 2017 niet op die onderdelen ziet. De Afdeling wijst er nog op dat in de ruimtelijke onderbouwing die deel uitmaakt van het besluit overigens wel aandacht is besteed aan dit beleid. Hierin staat dat op grond van het Overnachtingsbeleid 2017 een hotel in dit gebied is toegestaan als dat bij recht is toegestaan. Aangezien het hotel in overeenstemming is met het bestemmingsplan, is dat hier het geval.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 5 juni 2018 ook om die reden had moeten worden vernietigd.

Het betoog faalt.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen. Dit betekent dat, omdat er naast de verkeersdruk niet nog andere redenen zijn die ertoe leiden dat het besluit van 5 juni 2018 moest worden vernietigd, de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en Maanzaad B.V. dus het perceel in afwijking van het bestemmingsplan mag bebouwen en gebruiken. Voor het bouwen van de gebouwen is nog een omgevingsvergunning tweede fase nodig.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019

357-811.