Uitspraak 201905110/2/A1


Volledige tekst

201905110/2/A1.
Datum uitspraak: 6 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Tubbergen,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 heeft de raad van de gemeente Tubbergen de Nota Bodembeheer "Twents beleid veur oale groond 2.0" (hierna: de Nota Bodembeheer) en de Regionale bodemkwaliteitskaart Twente (hierna: de bodemkwaliteitskaart) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 augustus 2019, waar [verzoeker] en [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door F.M.L. Engbers-Poort en A.M.B. Voorpostel, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De bij besluit van 15 april 2019 vastgestelde Nota Bodembeheer vindt zijn grondslag in artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit. Op het besluit tot het vaststellen van de Nota Bodembeheer is ingevolge artikel 49 van het Besluit bodemkwaliteit artikel 3.4 van de Awb van toepassing.

Ter zitting is vastgesteld dat door [verzoeker] geen zienswijze naar voren is gebracht tegen het ontwerpbesluit. In de hoofdzaak zal de vraag moeten worden beantwoord of het niet naar voren brengen van een zienswijze [verzoeker] redelijkerwijs kan worden verweten.

3.    Artikel 44, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit luidt:

"De gemeenteraad kan voor het toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 35, onderdeel a tot en met e en h op of in de bodem, uitgezonderd de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, voor een door hem aangewezen bodembeheergebied lokale maximale waarden vaststellen voor de bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast, alsmede een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage, bedoeld in artikel 34, tweede en derde lid tot een maximum van 20 gewichtsprocenten."

Artikel 35, aanhef en onder b, luidt:

"Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende handelingen: toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem, met uitzondering van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, in ophogingen van industrieterreinen, woningbouwlocaties en landbouw- en natuurgronden, met het oog op het verbeteren van de bodemgesteldheid."

4.    [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat het college wordt opgedragen de Nota Bodembeheer in die zin aan te vullen dat de grenzen van de esgronden worden vastgesteld. Met het vaststellen van de grenzen van de esgronden beoogt [verzoeker] te voorkomen dat met de inwerkingtreding van de huidige Nota Bodembeheer de grond op en nabij het perceel van het voormalige tuincentrum "De Esch" kan worden opgehoogd met grond van een slechte kwaliteit.

4.1.    Door het college is onder andere ter zitting toegelicht dat de Nota Bodembeheer ten opzichte van de vorige Nota Bodembeheer uit 2011 strengere normen bevat voor onder meer de kwaliteit van te storten grond. De Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart geven voorts geen regels voor het ophogen van gronden. Die regels zijn opgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tubbergen". Gelet op het vorenstaande is het ophogen van esgronden met een slechte kwaliteit grond waarvoor door [verzoeker] wordt gevreesd, niet als geen rechtsgevolg van de door de raad bij besluit van 15 april 2019 vastgestelde Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart aan te merken. Het eventueel vaststellen van de grenzen van de esgronden, zoals hij verzoekt, maakt dit niet anders.

5.    Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat  [verzoeker] geen spoedeisend belang bij het treffen van de door hem gevraagde voorlopige voorziening heeft. De voorzieningenrechten ziet daarom aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2019

776.