Uitspraak 201900142/1/A2


Volledige tekst

201900142/1/A2.
Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Neerbeek, gemeente Beek,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 november 2018 in zaak nr. 18/1012 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Beek.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft het college het verzoek van [appellante] om tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 23 maart 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2019, waar [appellante], bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.C. Wijnen en mr. E.J.S. Verjans, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Neerbeek. [appellante] heeft het college bij formulier van 7 maart 2017 verzocht haar tegemoet te komen in de planschade die zij lijdt als gevolg van een op 24 augustus 2011 verleend vrijstellingsbesluit dat het mogelijk maakt in afwijking van het geldende bestemmingsplan "Kern Neerbeek 2002" vlakbij haar woning vijf woningen te bouwen.

Besluitvorming

2.    Het college heeft aan zijn besluit van 11 oktober 2017 een advies van Tonnaer Adviseurs (hierna: Tonnaer) van 27 september 2017 ten grondslag gelegd. Tonnaer constateert in zijn advies dat het gebruik op de gronden waar nu vijf woningen mogen worden gerealiseerd intensiveert. Verder constateert Tonnaer dat twee van de vijf woningen, die hij woning 1 en woning 2 noemt, het dichtst bij de woning van [appellante] kunnen worden gebouwd. Woning 1 kan op 8 m van de woning van [appellante] worden gebouwd. Volgens Tonnaer kunnen de woningen worden gekenmerkt als inbreidingslocatie en past de ontwikkeling naar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en past de ontwikkeling binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Tonnaer stelt het normaal maatschappelijk risico om die reden op 5% van de waarde van de woning van [appellante]. Ter onderbouwing van het door [appellante] geleden planologisch nadeel verwijst Tonnaer naar een taxatierapport van Pickée Makelaardij (hierna: Pickée) van 2 juli 2017. Volgens Pickée was het onder het oude planologische regime in het geheel niet mogelijk hoofdgebouwen te realiseren op de gronden waar nu vijf woningen mogen worden gebouwd. Dit betekent dat het nieuwe planologische regime meebrengt dat zowel het uitzicht als de lichtinval in de tuin van [appellante] verandert en dat [appellante] minder privacy zal hebben. Verder zal het geluid toenemen. Volgens Pickée is sprake van middelzware schade en bedraagt de planschade van [appellante] € 7.500,00. Dit bedrag valt binnen het door Tonnaer vastgestelde normaal maatschappelijk risico van 5% van de waarde van de woning van [appellante], aldus Pickée.

3.    Het college heeft aan zijn besluit van 23 maart 2018 een advies van de bezwaarschriftencommissie van 20 februari 2018 ten grondslag gelegd. De commissie heeft bij haar advies een aanvullend advies van Tonnaer van 5 februari 2018 betrokken. In dit advies reageert Tonnaer op het door [appellante] ingebrachte advies van Kraan & De Jong Adviesbureau onroerende zaken en lokale heffingen (hierna: Kraan & De Jong) van 15 december 2017. Volgens de commissie is niet gebleken dat Tonnaer is uitgegaan van een onjuiste planvergelijking of dat hij een onjuiste beoordeling heeft gemaakt van het normaal maatschappelijk risico.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste invulling van het oude planologische regime. Volgens [appellante] blijkt uit artikel 11, tweede lid, van het bestemmingsplan "Kern Neerbeek 2002" dat zich op de gronden waar nu vijf woningen mogen worden gerealiseerd geen agrarische bedrijven mochten vestigen. Aangezien er geen agrarische bedrijven waren gevestigd, dient met de aanwezigheid van dergelijke bedrijven bij de planvergelijking dan ook geen rekening te worden gehouden. Het is daarom onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat onder het oude planologische regime niet was uitgesloten dat zich nieuwe agrarische bedrijven zouden vestigen, aldus [appellante].

4.1.    Artikel 11 van het bestemmingsplan "Kern Neerbeek 2002" luidt als volgt:

1. Doeleindenomschrijving

De op de bestemmingskaart als agrarisch gebied aangegeven gronden zijn bestemd voor:

-agrarische doeleinden;

-doeleinden van openbaar nut;

-groenvoorzieningen, waaronder langzaam verkeersroutes.

2. Beschrijving in hoofdlijnen

De in lid 1. omschreven doeleinden worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd:

a. Algemeen

Ter bescherming van het aangrenzende woon- en leefklimaat van de bebouwde kom van de kern Neerbeek is nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan.

[…]

3. Bouwvoorschriften

Op en in de tot agrarisch gebied bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van vervangende nieuwbouw van de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan ter plaatse bestaande bebouwing het realiseren van andere bouwwerken die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen tot een hoogte van maximaal 2,00 m. en voorzieningen ten behoeve van de openbare verlichting tot een hoogte van maximaal 8,00 m.

4.2.    De gronden waar het nieuwe planologische regime de realisatie van vijf woningen mogelijk maakt zijn bestemd voor "agrarische doeleinden, doeleinden van openbaar nut en groenvoorzieningen, waaronder langzaam verkeersroutes". Niet in geschil is dat op deze gronden geen agrarische bedrijven waren gevestigd. Tonnaer is er in zijn advies van 27 september 2017, maar ook in zijn nadere adviezen van 5 februari 2018 en 28 juni 2018 van uitgegaan dat de gronden waar nu vijf woningen mogen worden gerealiseerd wel voor agrarische doeleinden mochten worden gebruikt. De reden hiervoor is dat de planwetgever het tweede lid van artikel 11 het kopje "Beschrijving in hoofdlijnen" heeft gegeven. Volgens Tonnaer betekent dit dat deze bepaling geen rechtstreeks bindende normen bevat. Dit is weliswaar het uitgangspunt, maar een beschrijving in hoofdlijnen in een bestemmingsplan kan wel degelijk een bindende norm bevatten als die is geformuleerd als een bindende norm. In artikel 2, aanhef en onder a, van de planvoorschriften staat dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet is toegestaan. Voor een andere invulling laat deze bepaling geen ruimte. Dit betekent dat met nieuwvestiging van agrarische bedrijven op de gronden waar nu vijf woningen mogen worden gerealiseerd dan ook geen rekening gehouden hoefde te worden. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college in zijn besluitvorming is uitgegaan van een onjuiste planvergelijking.

4.3.    Het betoog slaagt.

5.    Op de andere betogen van [appellante], over de ernst van het planologisch nadeel en de hoogte van het normaal maatschappelijk risico, gaat de Afdeling niet nu al in. Het is namelijk voorstelbaar dat een andere planvergelijking het college aanleiding geeft over deze onderwerpen een ander standpunt in te nemen.

Bestuurlijke lus

6.    Uit het onder 4.2 overwogene volgt dat het besluit van 23 maart 2018 voor vernietiging in aanmerking komt omdat het berust op een ondeugdelijke motivering. De Afdeling ziet met het oog op het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college in de gelegenheid te stellen om het door haar in rechtsoverweging 4.2 geconstateerde gebrek te herstellen. De Afdeling zal het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en dit aan [appellante] en de Afdeling toe te zenden.

7.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Beek op om binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak in rechtsoverweging 4.2 is overwogen en dit aan [appellante] en de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019

735.