Uitspraak 201904067/2/A1


Volledige tekst

201904067/2/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,

en

het dagelijks bestuur van Avri (hierna: het dagelijks bestuur),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2019 heeft het dagelijks bestuur besloten een ondergrondse container voor restafval (hierna: ORAC) te plaatsen ter hoogte van de kruising bij de [locatie] en de Fazantstraat 118.

Bij besluiten van 29 april 2019 en 13 juni 2019 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 24 januari 2019 ingetrokken en de locatie van de ORAC zestien meter verplaatst.

Tegen die besluiten hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juli 2019, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en D. Post, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het dagelijks bestuur heeft de locatie W043R ter hoogte van de kruising bij de Fazantstraat 118 en de [locatie] te Beneden-Leeuwen aangewezen voor de plaatsing van een ORAC. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen op het perceel [locatie]. Zij zijn het niet eens met de aanwijzing van deze locatie. Zij hebben een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het dagelijks bestuur tot plaatsing van de ORAC zal overgaan alvorens de Afdeling op het beroep van hen heeft besloten.

Bij besluiten van 29 april en 13 juni 2019 heeft het dagelijks bestuur de locatie van de ORAC zestien meter verplaatst. Deze besluiten dienen tezamen, zo is van de zijde van het dagelijks bestuur desgevraagd ter zitting bevestigd, te worden gezien als de beslissing op de tegen het besluit van 24 januari 2019 ingediende bezwaren waartegen bij de Afdeling beroep openstaat, van welke beroepsgang [verzoeker A] en [verzoeker B] gebruik maken, nu volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] met deze verplaatsing niet tegemoet is gekomen aan hun bezwaren, onder meer omdat de ORAC dichter bij hun tuin is voorzien waardoor de overlast mogelijk groter zal worden.

3.    Bij brief van 17 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur een memo van 16 juli 2019 van de Anteagroup ingediend. In deze memo wordt nader toegelicht waarom bij besluiten van 29 april en 13 juni 2019 de ORAC zestien meter is verplaatst ten opzichte van de locatie aangewezen in het besluit van 24 januari 2019. Uitgelegd wordt dat bij de plaatsing van de andere containers in de omgeving van de in deze procedure aan de orde zijnde ORAC tegen diverse problemen is aangelopen en dat om die reden een totale herindeling van (diverse) locaties en bijbehorende gebieden heeft plaatsgevonden. Ter zitting is nader toegelicht dat een extra ORAC is geplaatst nabij een door [verzoeker A] en [verzoeker B] voorgesteld alternatief. Verder wordt in de memo van 16 juli 2019 ingegaan op de door [verzoeker A] en [verzoeker B] genoemde alternatieve locaties, de risico’s voor de in de buurt van de ORAC aanwezige bomen en de verkeersveiligheid van de gekozen locatie.

Het dagelijks bestuur wenst niet te wachten met het plaatsen van de ORAC totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, omdat ongeveer 100 huishoudens ten gevolge van het niet plaatsen van de ORAC hun restafval dienen te deponeren in een ORAC die niet nabij hun woning is voorzien.

4.    De voorzieningenrechter overweegt dat deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor toepassing van artikel 8:86 van de Awb mede omdat [verzoeker A] en [verzoeker B] in de bodemprocedure beter in de gelegenheid zijn te reageren op de uitleg in de kort voor zitting ingediende memo. Bovendien hebben [verzoeker A] en [verzoeker B], overigens ook eerst ter zitting, naar voren gebracht dat zij op rechtens onjuiste wijze worden benadeeld met de verplaatsing van de ORAC, omdat de ORAC nu dichter bij hun woning en tuin is voorzien (reformatio in peius). Dit dient nader te worden behandeld in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] om schorsing van de besluiten van 29 april en 13 juni 2019 een belangenafweging verrichten.

5.    De voorzieningenrechter ziet gelet op de bij de besluiten betrokken belangen geen aanleiding tot schorsing van de besluiten van 29 april en 13 juni 2019 en overweegt daartoe het volgende.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben met juistheid naar voren gebracht dat de daags voor de zitting ingebrachte memo van Anteagroup weinig tijdig is ingebracht. Ook is juist dat de nieuwe locatie dichter bij het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B] is voorzien. Deze omstandigheden pleiten voor inwilliging van het verzoek. Daar staat echter het volgende tegenover.

De memo is ter zitting besproken en daarbij is gebleken dat de door [verzoeker A]  ingebrachte bezwaren tegen het besluit van 24 januari 2019 zwaar hebben gewogen. Zo is nader toegelicht dat is geprobeerd de overlast voor de naast de ORAC aanwezige boom zo veel mogelijk te beperken door de ORAC buiten de kwetsbare boomzone te plaatsen. Daarnaast is de boom in de buurt van de voorgenomen locatie inmiddels verwijderd en is de ORAC verder van de kruising voorzien waardoor de verkeersveiligheid volgens het dagelijks bestuur wordt vergroot. Wat betreft geurhinder in relatie tot de windrichting wordt overwogen dat de ORAC’s volgens het dagelijks bestuur zodanig zijn uitgevoerd dat geurhinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.

Daarbij is voorts van betekenis dat het dagelijks bestuur ook acht heeft te slaan en heeft geslagen op de belangen van anderen dan [verzoeker A] en [verzoeker B]. In dat verband heeft het dagelijks bestuur ter zitting toegelicht aan de hand van de figuren in de memo dat de loopafstand voor de gebruikers met de plaatsing van een extra ORAC in de nabijheid van een van de door [verzoeker A] en [verzoeker B] genoemde alternatieven aanzienlijk is verkort en dat daardoor slechts enkele huishoudens in slechts enige mate verder dan 250 meter dienen te lopen met hun restafval. De voorzieningenrechter kent daarbij een zwaarwegend belang toe aan de omstandigheid dat bij het niet plaatsen van de ORAC ongeveer 100 huishoudens genoodzaakt zijn gebruik te blijven maken van een ORAC die niet in de nabijheid van hun woning is voorzien.

Tenslotte is van belang dat het dagelijks bestuur ter zitting te kennen heeft gegeven dat de ORAC, indien de Afdeling tot de conclusie zou komen in de bodemprocedure dat de besluiten voor vernietiging in aanmerking komen en dat voor een andere locatie zou moeten worden gekozen, eenvoudig kan en zal worden verwijderd en dat derhalve bij afwijzing van het verzoek geen onomkeerbare gevolgen zullen optreden.

Met het oog op de belangen van [verzoeker A] en [verzoeker B] ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding te bevorderen dat het beroep van [verzoeker A] en [verzoeker B] binnen afzienbare termijn zal worden behandeld.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Polak    w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2019

700.