Uitspraak 201900708/1/A2


Volledige tekst

201900708/1/A2.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019 , in zaak nr. 201803449/1/A2.

Procesverloop

Bij uitspraak van 16 januari 2019, in zaak nr. 201803449/1/A2 heeft de Afdeling het hoger beroep van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het college) tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2018 in zaak nr. 16/6680 gegrond verklaard, de tussenuitspraak van 21 augustus 2017 en de einduitspraak van 15 maart 2018 van de rechtbank Rotterdam vernietigd en het bij de rechtbank door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2019, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting, gevoegd met zaken nrs. 201901211/1/A2 en 201901688/1/A2, behandeld op 8 juli 2019, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door M.J. van Galen en J.W. van Heemst, zijn verschenen. Ook is daar verschenen [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde]. Na de zitting zijn de zeken gesplitst.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.    De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe dient om het geschil, waarover bij uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten, die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en daarmee het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan ook niet worden gebruikt voor de correctie van een, in de ogen van [verzoeker], rechterlijke misslag, omdat dit niet onder de in artikel 8:119 van de Awb bedoelde feiten en omstandigheden valt. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of er feiten en omstandigheden naar voren komen die er al waren vóór de uitspraak, die de verzoeker om herziening niet kende en ook niet hoefde te kennen, én die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op het oordeel in die uitspraak.

Zulke feiten en omstandigheden heeft [verzoeker] niet naar voren gebracht. [verzoeker] heeft in zijn verzoek uiteengezet waarom hij het niet eens is met de uitspraak 16 januari 2019. Het gaat daarbij om argumenten die in de procedures, die hebben geleid tot die uitspraak, aan de orde zijn gekomen en, voor zover dat niet is gebeurd in die procedures, aan de orde gesteld hadden kunnen worden. Zoals de Afdeling heeft overwogen dienen omwonenden en [verzoeker] over en weer met elkaars belangen rekening te houden. Dat volgens [verzoeker] omwonenden de afspraken niet nakomen door hun auto’s op de weg in plaats van in de berm te parkeren doet aan de aangevallen uitspraak niet af.

Gelet op het voorgaande is geen sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb die aanleiding geven tot herziening van de uitspraak van 27 december 2018.

3.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

343.