Uitspraak 201802024/6/R1


Volledige tekst

201802024/6/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud:  [appellant sub 1]), wonend te Den Burg, gemeente Texel,

2.    [appellante sub 2] en anderen, gevestigd dan wel wonend te Den Burg, gemeente Texel,

3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Texel,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4293 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 10 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken te herstellen in het besluit van 19 december 2017, waarbij de raad het bestemmingsplan "Den Burg" heeft vastgesteld. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 27 februari 2019 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan op onderdelen gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd te herstellen.

[appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. [appellant sub 3] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

In verband met de wijziging van de samenstelling van de zittingskamer zijn partijen gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft nadat geen van de partijen binnen een door haar gestelde termijn had verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De Afdeling stelt vast dat het herstelbesluit een besluit tot gedeeltelijke vervanging van het oorspronkelijke bestreden besluit is en dat dit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onderdeel van dit geding is.

Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3]

2.    De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn van rechtswege mede gericht tegen het herstelbesluit.

Waarborg ontsluiting

3.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad  heeft beoogd om slechts een beperkt aantal erven te ontsluiten op de Marsweg, te weten alleen de erven "Het Marserf" en "Het Nieuwe Marserf", bestaande uit in totaal 31 woningen, en op de Kadijksweg, te weten alleen de erven "Het Hoekerf" en "Het Kadijkshuis", bestaande uit in totaal 26 woningen. Het plan sluit echter niet uit dat ook andere in het plan voorziene woningen op de Marsweg en de Kadijksweg kunnen worden ontsloten. Het plan sluit evenmin uit dat bewoners buiten het plangebied, van bijvoorbeeld De Volmolen, via het plangebied ook van deze wegen gebruik zullen gaan maken, aangezien de hoofdontsluiting van het plangebied wordt aangesloten op de Vuurvlinder. De Afdeling heeft overwogen dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust.

Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.

4.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om in de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] het gebrek te herstellen dat in het bestreden besluit is geconstateerd. Daartoe diende de raad alsnog toereikend te motiveren waarom de beoogde beperkte ontsluiting van het plangebied voldoende gewaarborgd is dan wel het plan in zoverre gewijzigd vast te stellen.

5.    De raad heeft in het herstelbesluit een onderdeel toegevoegd aan artikel 25, lid 25.4.2, van de planregels. Artikel 25, lid 25.4.2, aanhef en onder k, van de planregels luidt:

"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

[…]

k. het ontsluiten van individuele kavels, woningen en/of de daarbij behorende centrale parkeervoorzieningen op de Kadijksweg of Marsweg, uitgezonderd:

1. Maximaal één gemeenschappelijke ontsluiting voor motorvoertuigen ten behoeve van de woningen, erven en centrale parkeervoorzieningen van maximaal 26 woningen (‘Kadijksweg’) op de Kadijksweg, zoals verbeeld op onderstaande tekening, die onlosmakelijk deel uitmaakt van deze regel.

2. Maximaal twee gemeenschappelijke ontsluitingen voor motorvoertuigen ten behoeve van de woningen, erven en centrale parkeervoorzieningen van maximaal 31 woningen (‘Marsweg Noord’ en ‘Marsweg Zuid’) op de Marsweg, zoals verbeeld op onderstaande tekening, die onlosmakelijk deel uitmaakt van deze regel."

Verder heeft de raad paragraaf 8.2.3 van de plantoelichting onder het kopje "Ontsluiting en parkeren" naar aanleiding van de hiervoor genoemde toevoeging in de planregels aangepast.

Daarnaast is paragraaf 10.11 van de plantoelichting vervangen. Hierin is opgenomen dat het direct dan wel indirect ontsluiten van de Vuurvlinder op de Kadijksweg en/of de Marsweg voor bestuurders van een motorvoertuig via een verkeersbesluit onmogelijk wordt gemaakt. In het nog te nemen verkeersbesluit worden de aanwijzing van de wegen/fietspaden, de eventuele fysieke maatregelen, de drie ontsluitingen en de ontsluiting voor de hulpdiensten (opstelplaats brandweer) opgenomen.

6.    [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van het herstelbesluit geen zienswijze ingediend. [appellant sub 3] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek op redelijke wijze is hersteld. De Afdeling leidt uit het vorenstaande af dat zij geen bezwaren hebben tegen de wijze waarop de ontsluitingen op de Kadijksweg en de Marsweg zijn gewaarborgd in het herstelbesluit.

Verkeersveiligheid

7.    Zoals in overweging 11 van de tussenuitspraak overwogen, is voor de beoordeling van de resterende beroepsgrond van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] over de verkeersveiligheid van belang op welke wijze de raad het plan gewijzigd vaststelt ten aanzien van de ontsluiting. Nu de raad het plan in zoverre gewijzigd heeft vastgesteld, zal de Afdeling een oordeel geven over de verkeersveiligheid.

8.    [appellant sub 3] en [appellant sub 1] vrezen dat een ontsluiting op de Marsweg en de Kadijksweg zal leiden tot een hogere verkeersdrukte en daarmee tot gevaarlijke verkeerssituaties. Volgens hen zijn de gevolgen van de ontsluiting op de Kadijksweg niet onderzocht. Zij stellen dat in het rapport "Verkeerseffecten ontsluiting 31 woningen Buurtskap de Tuunen via Marsweg" van Goudappel Coffeng van 22 mei 2018 alleen de gevolgen van de ontsluiting op de Marsweg zijn onderzocht. In dat rapport wordt niet ingegaan op de gevolgen van de ontsluiting op de Kadijksweg. Dit klemt te meer, omdat naast de ontsluiting op de Kadijksweg functies zullen worden voorzien die een grote verkeersaantrekkende werking zullen hebben.

8.1.    In het kader van het herstelbesluit heeft de raad het rapport "Verkeerseffecten ontsluiting Buurtskap de Tuunen via Marsweg en Kadijksweg" van Goudappel Coffeng van 8 januari 2019 laten opstellen. In dit rapport is ingegaan op de verkeerseffecten van de ontsluiting op zowel de Marsweg als de Kadijksweg. Goudappel Coffeng is bij het bepalen van de verkeerseffecten uitgegaan van de kengetallen van het CROW (publicatie 317 en 256). Uit het rapport van 8 januari 2019 volgt dat de verkeersgeneratie van de 31 woningen die op de Marsweg ontsluiten, ongeveer 190 motorvoertuigbewegingen per etmaal is. De verkeersgeneratie van de 26 woningen die op de Kadijksweg ontsluiten, is ongeveer 140 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Verder volgt uit het rapport dat als gevolg van de ontwikkeling de verkeersintensiteit op beide wegen ongeveer 20% tot 30% kan toenemen. Deze toename is procentueel misschien groot, maar volgens het rapport kunnen zowel de Marsweg als de Kadijksweg de toekomstige verkeersintensiteiten prima verwerken. De totale verkeersintensiteiten inclusief beoogde ontwikkeling zijn in absolute zin nog altijd laag. De verwachte toekomstige intensiteiten liggen ruimschoots onder de kritische grenswaarden, aldus het rapport. Verder is in het rapport vermeld dat voor de verkeersveiligheid vooral de snelheid van het verkeer van belang is. De wegbreedtes zijn smal waardoor de gereden snelheid ook relatief laag zal liggen. Om de snelheid te reguleren is het verstandig om attentie verhogende maatregelen te treffen. Tot slot wordt in het rapport ingegaan op sluipverkeer door de wijk. Om dit te voorkomen worden diverse afzetpaaltjes in de wijk gezet, aldus het rapport.

8.2.    De Afdeling overweegt dat de raad gelet op het vorenstaande aannemelijk heeft gemaakt dat de ontsluitingen op de Marsweg en de Kadijksweg niet tot verkeerskundige problemen zullen leiden. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de raad niet in redelijkheid van het rapport van Goudappel Coffeng van 8 januari 2019 heeft kunnen uitgaan. Nu [appellant sub 1] en [appellant sub 3] geen bezwaren hebben tegen de ontsluiting zoals die is geregeld in het herstelbesluit, de gemeente het in haar macht heeft om verkeersmaatregelen te treffen die de verkeersveiligheid op de Marsweg en de Kadijksweg kunnen verbeteren en niet gebleken is van belemmeringen die zich hiertegen verzetten, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid op de Marsweg en de Kadijksweg.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.    Gelet op wat in 3 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 19 december 2017 gegrond en dient dit besluit voor zover in het plan geen regeling is getroffen ter beperking van de ontsluitingen op de Marsweg en de Kadijksweg, te worden vernietigd. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tegen het herstelbesluit van 27 februari 2019 zijn ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 2] en anderen

10.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven het noodzakelijkheidscriterium, zoals dat is opgenomen in artikel 1, lid 1.19, van de planregels, waarin de definitie van "bedrijfswoning" staat, niet te handhaven en dat die bepaling bij nader inzien anders moet komen te luiden. Verder is overwogen dat nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Om die reden is het beroep van [appellante sub 2] en anderen gegrond en dient het bestreden besluit voor zover het artikel 1, lid 1.19, van de planregels betreft, te worden vernietigd.

11.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om in het beroep van [appellante sub 2] en anderen het gebrek te herstellen dat in het bestreden besluit is geconstateerd. Daartoe diende de raad artikel 1, lid 1.19, van de planregels te wijzigen.

12.    De raad heeft in het herstelbesluit de definitie van bedrijfswoning in artikel 1, lid 1.19, van de planregels zodanig gewijzigd dat deze als volgt is komen te luiden:

"Een gebouw geheel of gedeeltelijk ingericht ten behoeve van het wonen op een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, die een redelijk belang heeft om bij het bedrijf te wonen in verband met de bedrijfsvoering. De eigenaar van het bedrijf wordt geacht een redelijk belang te hebben;"

13.    Gelet op het overwogene in 13 is geheel tegemoet gekomen aan het beroep van [appellante sub 2] en anderen. Gelet hierop hebben

[appellante sub 2] en anderen onvoldoende belang bij beoordeling van het herstelbesluit, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.

Proceskosten

14.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] tegen het besluit van de gemeente Texel van 19 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Den Burg" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Texel van 19 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Den Burg", voor zover:

- in het plan geen regeling is getroffen ter beperking van de ontsluitingen op de Marsweg en de Kadijksweg;

- het betreft artikel 1, lid 1.19, van de planregels;

III.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Texel van 27 februari 2019 tot wijziging van het bestemmingsplan "Den Burg" ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Texel tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] tot een bedrag van € 46,37 (zegge: zesenveertig euro en zevenendertig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [appellante sub 2] en anderen tot een bedrag van € 1.070,37 (zegge: duizendzeventig euro en zevenendertig cent), waarvan € 1.024,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [appellant sub 3] tot een bedrag van € 29,57 (zegge: negenentwintig euro en zevenenvijftig cent);

V.    gelast dat de raad van de gemeente Texel aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor [appellante sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

91-877.