Uitspraak 201809294/1/R1


Volledige tekst

201809294/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],

en

provinciale staten van Gelderland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2018 hebben provinciale staten het inpassingsplan "PAS-maatregelen Korenburgerveen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2019, waar provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. M.M.H.J. Vroemen en ing. J.J.N. Moorman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. In de gebiedsanalyse Korenburgerveen (hierna: de gebiedsanalyse) zijn de ecologische herstelmaatregelen (hierna: de herstelmaatregelen) vastgesteld die binnen het Natura 2000-gebied Korenburgerveen dienen te worden uitgevoerd. De herstelmaatregelen bestaan onder andere uit het veranderen van de waterhuishouding, het verwijderen van de fosfaatrijke toplaag en het dempen van sloten en greppels.

2. Het inpassingsplan voorziet in de uitvoering van voornoemde herstelmaatregelen, in het bijzonder in het beëindigen van de onderbemaling bij de zogenoemde "enclave Staalduinen" en het dempen van de parallelsloot, ter plaatse van het Natura 2000-gebied Korenburgerveen, en in het gebruik van de percelen als natuurgebied.

3. [appellant] heeft een recreatiewoning op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie T, nummer 140 en exploiteert ter plaatse een paardenhouderij. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" ter hoogte van het Natura 2000-gebied Korenburgerveen, ten westen van de Kooiveldweg. Volgens [appellant] had het inpassingsplan niet vastgesteld mogen worden, onder meer omdat de verplaatsing van zijn recreatiewoning en paardenhouderij onvoldoende zijn onderzocht en onduidelijk is of de voortzetting van de bestaande activiteiten op zijn perceel op basis van het overgangsrecht mogelijk blijft.

Toetsingskader

4. Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Alternatieven

5. [appellant] voert aan dat onvoldoende is onderzocht of er alternatieven zijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen, zodat hij zijn woning en perceel kan behouden.

5.1. De Afdeling overweegt dat provinciale staten bij de keuze van een bestemming een afweging dienen te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben provinciale staten beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Provinciale staten hebben alternatieven bij de vaststelling van het plan betrokken. Zij hebben toegelicht dat de keuze voor de uitvoering van de herstelmaatregelen in dit gebied onder andere is gebaseerd op het onderzoek naar de effecten van de vernattingsmaatregelen dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd. Uit het onderzoek naar de effecten van de vernattingsmaatregelen is gebleken dat het handhaven van de huidige waterpeilen rondom de gebouwen ten noorden van de zogenoemde "enclave Staalduinen" slechts mogelijk is in combinatie met een nieuwe bemaling. Provinciale staten hebben zich op het standpunt mogen stellen dat deze bemaling zal leiden tot negatieve effecten op de hydrologie van dit deel van het gebied en daarmee negatieve effecten zal hebben op het behalen van de natuurdoelstelling. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat provinciale staten niet voor het alternatief - waarbij de huidige waterpeilen worden gehandhaafd - hebben hoeven kiezen en in redelijkheid ervoor hebben kunnen kiezen de zogenoemde "enclave Staalduinen" te betrekken in de uitvoering van de herstelmaatregelen.

Het betoog faalt.

Overgangsrecht

6. [appellant] betoogt dat het onzeker is of de voortzetting van de bestaande activiteiten op zijn perceel op basis van het overgangsrecht mogelijk blijft, nu aangegeven is dat de PAS-vernattingsmaatregelen uitgevoerd moeten worden. Volgens [appellant] is het eveneens onduidelijk welke passende maatregelen kunnen en zullen worden getroffen om het huidige gebruik te kunnen voortzetten.

6.1. Artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bescherming, behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van natuur gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Korenburgerveen;[…]"

Artikel 4, lid 4.2, van de planregels luidt:

"Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2m."

Artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels luidt:

"Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet."

Artikel 17, lid 17.2.4, van de planregels luidt:

"Artikel 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende inpassingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."

6.2. De Afdeling stelt vast dat aan het perceel van [appellant] de bestemming "Natuur" is toegekend. Ingevolge de planregels zijn deze gronden bestemd voor bescherming, behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van natuur gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Korenburgerveen en zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2 m toegestaan. Verder bepalen de planregels dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit geldt niet voor het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende inpassingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Voorts stelt de Afdeling vast dat in het voorheen geldende plan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", door de raad vastgesteld op 27 januari 2011, aan het perceel van [appellant] de bestemming "Recreatie" met de functieaanduiding "recreatiewoning" was toegekend. Op grond van artikel 13, lid 13.1.1, van de planregels bij dat plan, voor zover hier van belang, was verblijfsrecreatie in de vorm van één recreatiewoning toegestaan.

In het voorliggende plan is het bestaande gebruik als recreatiewoning met de daarbij behorende paardenhouderij niet als zodanig bestemd. Provinciale staten hebben ter zitting bevestigd dat het bestaande gebruik van het perceel van [appellant] valt onder het gebruiksovergangsrecht. Naar het oordeel van de Afdeling valt het gebruik van het perceel van [appellant] gelet op artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels van het voorliggende plan onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het voorliggende plan.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid van het inpassingsplan

7. [appellant] betoogt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of het inpassingsplan uitvoerbaar is, nu de mogelijkheid tot verplaatsing van de activiteiten ter plaatse van zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. In dit verband betoogt hij dat voor een recreatiewoning en paardenhouderij op een andere locatie aan de Korenburgerveenweg zowel het gemeentebestuur van Winterswijk als het college van gedeputeerde staten van Gelderland toestemming moeten verlenen, terwijl het gemeentebestuur van Winterswijk een verzoek om planologische medewerking aan de verplaatsing naar de hoek van Korenburgerveenweg en Veenhuisweg heeft afgewezen.

7.1. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de verplaatsing van de recreatiewoning en paardenhouderij naar een nabijgelegen perceel nog niet zeker is, niet in de weg kan staan aan het inpassingsplan. Volgens provinciale staten heeft [appellant] aangegeven de verplaatsing zelf te regelen. Bij brief van 8 maart 2018 hebben provinciale staten een aanbod op basis van volledige schadeloosstelling gedaan voor de aankoop van zowel de onbebouwde als de bebouwde percelen van [appellant]. [appellant] heeft het aanbod niet aanvaard. Ter zitting hebben provinciale staten toegelicht dat er nog geen overeenstemming is over de hoogte van de taxatie. Indien over de aankoop van de percelen van [appellant] geen overeenstemming kan worden bereikt, zullen provinciale staten over gaan tot onteigening.

7.2. In het kader van een beroep tegen een inpassingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat provinciale staten op voorhand in redelijkheid hadden moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan in financieel-economisch opzicht niet uitvoerbaar zou zijn. Dat nog geen zekerheid bestaat over de verwerving van het perceel van [appellant] door provinciale staten betekent niet dat niet van de uitvoerbaarheid van het plan kan worden uitgegaan. De betrokken partijen zijn nog in onderhandeling over de aankoop van het perceel van [appellant]. Provinciale staten zijn voornemens tot onteigening van het voor de uitvoering van het plan benodigde perceel over te gaan indien die onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden.

Het betoog faalt.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Pans w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

191-889.