Uitspraak 201803951/1/R3


Volledige tekst

201803951/1/R3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Fuikebrug Vulcaan B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2019, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door W.P. Kaandorp en J. Pierik, zijn verschenen. Ook is Fuikebrug Vulcaan B.V., vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Met dit plan beoogt de raad te voorzien in de herstructurering en uitbreiding van het gezoneerde bedrijventerrein Hoogewaard. Daarnaast beoogt het plan een kwalitatieve impuls te geven aan het gebied. Hiertoe voorziet het plan in een nieuwe ontsluitingsweg tussen de bedrijfspercelen, een groene bufferzone rondom het bedrijventerrein en gewijzigde bouwhoogtes voor bedrijfsgebouwen. Bedrijventerrein Hoogewaard is een gemengd bedrijventerrein met deels watergebonden bedrijvigheid. Het bedrijventerrein ligt aan de noordoever van de Oude Rijn in de gemeente Alphen aan den Rijn, ten oosten van de kern Koudekerk aan den Rijn en aan de westelijke grens met Alphen aan den Rijn.

2.    [appellant] en anderen wonen op het perceel [locatie]. Dat perceel grenst aan de ene kant aan de Oude Rijn en aan de andere kant aan het bedrijventerrein. [appellant] en anderen kunnen zich niet vinden in de met het plan voor de toegestane bedrijfsgebouwen gewijzigde bouwhoogtes en daarnaast stellen zij dat te dicht op hun woning gebouwd mag worden.

3.    Ter zitting hebben [appellant] en anderen verklaard dat hun beroep geen betrekking heeft op de op het bedrijventerrein Hoogewaard gelegen gronden van Fuikebrug Vulcaan B.V.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bebouwingsmogelijkheden

5.    [appellant] en anderen betogen dat met dit plan onvoldoende afstand is gehouden tussen hun woning en het bedrijventerrein. Daarnaast mag er volgens hen te hoog worden gebouwd op het bedrijventerrein. Zo mag er direct aan de overkant van de weg tot maximaal 12 m hoog worden gebouwd en mag er op een afstand van ongeveer 16 m van hun woning zelfs tot 20 m hoog worden gebouwd. Daarnaast biedt het plan de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning van de maximale bouwhoogte van 12 m af te wijken. Het vorenstaande leidt volgens [appellant] en anderen tot een ingrijpende verstoring van hun woongenot.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat voor de aangehouden bouwhoogte een belangenafweging is gemaakt die ertoe heeft geleid dat aan de oost- en noordrand van het bedrijventerrein is gekozen voor een lagere bouwhoogte die beter aansluit op de omgeving. Hiertoe is in het plan een zone van 30 m aangehouden ten opzichte van de bestemming "Verkeer" waarbinnen voor gebouwen een maximale bouwhoogte van 12 m is toegestaan. Daarmee is volgens de raad rekening gehouden met de belangen van [appellant] en anderen en is er naar zijn mening sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat met het plan weliswaar een verslechtering kan optreden voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen ten opzichte van de voorheen toegestane bebouwingsmogelijkheden, maar dat hij in dit geval een zwaarwegender belang heeft toegekend aan de noodzakelijke herstructurering en uitbreiding van het bedrijventerrein.

5.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Industrieterrein, Koudekerk aan den Rijn", zoals vastgesteld op 28 september 1981, was aan de gronden tegenover het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijven" toegekend met dien verstande dat:

op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie […], nummer […], een carrosseriebedrijf was toegestaan waarvoor een bebouwingspercentage van 80% en een maximale bouwhoogte van 8 m gold;

op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie […], nummer […], een betonwarenfabriek was toegestaan waarvoor een bebouwingpercentage van 40% en een maximale bouwhoogte van 10 m gold.

Artikel 7, vijfde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Industrieterrein, Koudekerk aan den Rijn" luidde:

"met betrekking tot de in lid 2 en lid 3 bedoelde gebouwen en andere bouwwerken dienden de volgende bijzondere bepalingen in acht te worden genomen:

[…]

b. er mogen geen gebouwen worden opgericht binnen een afstand van 15,00 m uit de as van de Hoogewaard, behoudens het bepaalde in lid 8;

[…]".

5.3.    Met het thans voorliggende bestemmingsplan is aan de gronden tegenover het perceel Hoogewaard de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend met dien verstande dat:

op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie […], nummer […], een bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte van 12 m geldt;

op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie […], nummer […], een betonwarenfabriek is toegestaan waarvoor binnen een strook van ongeveer 15 m afstand tot het perceel [locatie] een bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte van 12 m geldt en waarvoor op een afstand van ongeveer 18 m van dat perceel een bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte van 20 m geldt.

Artikel 5, lid 5.3, van de planregels luidt:

"1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b. ten einde een hogere bouwhoogte toe te staan tot een maximum van 20 m, onder de voorwaarden dat:

a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

b. een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is;

[…]."

5.4.    De Afdeling stelt vast dat de raad met het thans voorliggende plan de bebouwingsmogelijkheden voor de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter hoogte van de woning van [appellant] en anderen heeft vergroot ten opzichte van de ontwikkelingen die het voorheen geldende planologische regime op deze gronden toestond. Op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie […], nummer […], is de maximale bouwhoogte vergroot van 8 m naar 12 m en is het bebouwingspercentage verlaagd van 80% naar 70%. Op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie […], nummer […], is de bouwhoogte vergroot van 10 m naar respectievelijk 12 m en 20 m en is het bebouwingspercentage vergroot van 40% naar 70%. Daarnaast hoeft geen afstand aangehouden te worden tot de Hoogewaard voordat begonnen mag worden met bouwen en kan onder voorwaarden met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de maximaal toegestane bouwhoogte tot een maximale bouwhoogte van 20 m.

5.5.    De Afdeling overweegt dat de raad met het bestemmingsplan heeft beoogd om een noodzakelijke herstructurering en revitalisering van het bestaande bedrijventerrein mogelijk te maken. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad hierbij van belang heeft geacht dat het hier een bedrijventerrein voor watergebonden bedrijven betreft, welke bedrijventerreinen in de regio schaars zijn, terwijl daarnaar een toenemende vraag bestaat. Om aan deze doelstellingen te kunnen voldoen wordt het bedrijventerrein gedeeltelijk uitgebreid en worden de toegestane bouwhoogtes vergroot en worden de toegestane bebouwingspercentages recht tegenover de woning van [appellant] en anderen deels verlaagd en voor het overige vergroot. De noodzaak van de met het plan beoogde ontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein is door [appellant] en anderen op zichzelf niet weersproken. Voor de aanvaardbaarheid van de uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden heeft de raad in dit geval van belang geacht dat het plangebied een bestaand gezoneerd bedrijventerrein betreft en dat de woning van [appellant] en anderen op het perceel [locatie] grenzend aan het bedrijventerrein en ook binnen de geluidszone van het bedrijventerrein is gelegen. Wat betreft de gevolgen van de toegenomen bebouwingsmogelijkheden van het bedrijventerrein voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen stelt de raad zich op het standpunt dat daarmee zoveel mogelijk rekening is gehouden door in het plan recht tegenover de bestaande woning van [appellant] op een afstand van ongeveer 15 m een 30 m brede zone aan te houden waarbinnen een lagere maximale bouwhoogte van 12 m en een lager bebouwingspercentage zijn toegestaan. Ter zitting is vast komen te staan dat de milieugevolgen die mogelijk door activiteiten binnen de extra bebouwingsmogelijkheden kunnen ontstaan niet door [appellant] en anderen worden bestreden, zodat alleen de vraag ter beoordeling voorligt of de ruimtelijke gevolgen van de vergrote bebouwingsmogelijkheden voor het woon- en leefklimaat van [appellant] zodanig zijn dat de raad daaraan in het voorliggende geval in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen dan hij bij de vaststelling van het plan heeft gedaan.

Naar het oordeel van de Afdeling is dat niet het geval. Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad zich wat de ligging van de woning van [appellant] en anderen ten opzichte van het bedrijventerrein betreft, bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het plan toegestane uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden geen zodanig onevenredige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter hoogte van de woning van [appellant] en anderen dat de raad het bestemmingsplan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

Toezeggingen

6.    [appellant] en anderen betogen dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan haaks staat op de toezeggingen die het gemeentebestuur volgens hen heeft gedaan. Hierover voeren zij aan dat er in meerdere gesprekken op 9 december 2016 en 24 januari 2017 toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot de bouwregels van het plan. Zo is daarin volgens [appellant] en anderen gezegd dat pas op een afstand van 30 m van de bestemming "Verkeer" een maximale bouwhoogte van 12 m zou worden toegestaan en dat er vervolgens pas op een afstand van 50 m van de bestemming "Verkeer" een maximale bouwhoogte van 20 m zou worden toegestaan. Naar aanleiding van die toezeggingen is vervolgens de verbouwing van de woning op het perceel [locatie] in gang gezet waarbij hoge kosten zijn gemaakt.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hem geen toezeggingen bekend zijn waarmee het bestemmingsplan in strijd zou zijn. Ter zitting heeft de raad daaraan toegevoegd dat de gesprekken die door een ambtenaar van de gemeente met [appellant] en anderen zijn gevoerd met name betrekking hadden op het verwerven van gemeentegrond ten behoeve van de uitbreiding van hun woning. Ook is er gesproken over het bedrijventerrein maar daarbij zijn volgens de raad geen toezeggingen gedaan die hem kunnen binden. In de gevoerde gesprekken is volgens de raad in dit verband duidelijk het voorbehoud gemaakt dat de raad het bevoegde bestuursorgaan is om het bestemmingsplan vast te stellen. [appellant] en anderen hebben deze strekking van de met een ambtenaar van de gemeente gevoerde gesprekken ter zitting bevestigd.

6.2.    De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad de verwachting is gewekt dat het plan in een bepaalde gelaagde opbouw zou voorzien wat betreft de maximaal toegestane bouwhoogte en de afstand van die bebouwing tot het perceel [locatie]. De raad heeft het plan op dit punt daarom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.

Conclusie.

7.    Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Pans    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

159-901.