Uitspraak 201902441/2/R3


Volledige tekst

201902441/2/R3.
Datum uitspraak: 18 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Emmen,

en

de raad van de gemeente Emmen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmen, Nijbracht (KFC)" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2019, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door I.J. Weis en P. van der Knaap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Jaho Emmen B.V. (hierna: Jaho), vertegenwoordigd door [vijf gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan maakt een nieuw fastfoodrestaurant mogelijk op een perceel aan de Nijbracht in Emmen dat nu nog onbebouwd is. Aan ongeveer de helft van het perceel is in het plan de bestemming "Horeca - 1 Fastfoodrestaurant" toegekend. Aan de rest van het plangebied is de bestemming "Groen" toegekend. De ontwikkeling zal worden uitgevoerd door Jaho.

[verzoeker] woont aan de [locatie] in Emmen. Hij heeft bezwaar tegen de vestiging van een fastfoodrestaurant in het plangebied. [verzoeker] vreest onder meer overlast door zwerfafval, gevolgen voor de veiligheid van een ondergrondse aardgastransportleiding en aantasting van het groen.

Ontvankelijkheid beroep

3.    De raad en Jaho betogen dat het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat [verzoeker] geen belanghebbende is bij de vaststelling van het plan. Zij stellen dat [verzoeker] geen zicht zal hebben op de bebouwing in het plangebied en dat hij ook verder geen gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.

3.1.      Uit artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, volgt dat uitsluitend belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen de vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

3.2.    Het plan maakt de bouw van een bedrijfsgebouw met een hoogte van maximaal 6,5 m en een reclamemast met een hoogte van maximaal 14 m mogelijk. De afstand tussen de woning van [verzoeker] en het plangebied bedraagt ongeveer 165 m. De afstand tot de reclamemast bedraagt 184 m. Tussen het plangebied en de woning van [verzoeker] bevinden zich twee woningen en de Rondweg.

3.3.    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog van uit dat [verzoeker] vanaf zijn perceel in ieder geval zicht zal hebben op de reclamemast. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat [verzoeker] gevolgen van enige betekenis kan ondervinden door extra verkeer en zwerfafval. In de bodemprocedure moet dit nader worden onderzocht. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [verzoeker] belanghebbende is bij de vaststelling van het plan. Er is in zoverre geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.

Zienswijze

4.    [verzoeker] voert aan dat zijn zienswijze over het ontwerpplan niet bij de raad terecht is gekomen.

4.1.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de zienswijze van [verzoeker] na binnenkomst alleen naar een ambtelijke afdeling is gestuurd en niet ook meteen naar de raad; de zienswijze is later alsnog bij de raad terecht gekomen. In de zienswijzennota is volgens de raad gereageerd op de zienswijze van [verzoeker]. Nu [verzoeker] dit laatste niet heeft bestreden, ziet de voorzieningenrechter in zoverre geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Kennisgeving

5.    [verzoeker] voert aan dat in de kennisgevingen van het bestreden besluit ten onrechte het adres Zuidbargerstraat 4 als vestigingsadres voor het fastfoodrestaurant is vermeld.

5.1.    Van het ontwerpplan en het vastgestelde plan zijn kennisgevingen geplaatst in de Staatscourant en een lokaal huis-aan-huisblad. Hierin is de Nijbracht als vestigingsadres vermeld. Het adres Zuidbargerstraat 4 wordt in de kennisgevingen niet genoemd. Het betoog mist daarom feitelijke grondslag.

Voor zover [verzoeker] heeft gesteld dat het adres Zuidbargerstraat 4 in berichten van een elektronische attenderingsservice is genoemd, is ter zitting komen vast te staan dat dit geen officiële attenderingsservice van de gemeente Emmen betreft. Overigens blijkt uit het plan ondubbelzinnig dat het fastfoodrestaurant zal worden gevestigd aan de Nijbracht en niet aan de Zuidbargerstraat 4.

Ook in zoverre bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Externe veiligheid

6.    [verzoeker] betoogt dat het fastfoodrestaurant niet in het plangebied kan worden gevestigd vanwege de nabijheid van een ondergrondse aardgastransportleiding.

6.1.    Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek gedaan naar de externe veiligheid. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het "Advies Externe Veiligheid" van de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van 28 september 2017 en de "Notitie verantwoording groepsrisico bestemmingsplan Emmen, Nijbracht (KFC)". In deze rapporten is ook aandacht besteed aan de ondergrondse buisleiding voor aardgas die vlakbij het plangebied en de woning van [verzoeker] ligt. De raad heeft op grond van de onderzoeken geconcludeerd dat er wat betreft de buisleiding geen onaanvaardbare risico’s zijn. Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico neemt niet toe.     [verzoeker] heeft geen concrete bezwaren naar voren gebracht tegen de conclusies uit de genoemde rapporten over externe veiligheid. De voorzieningenrechter ziet daarom in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van die conclusies te twijfelen. Ook op dit punt ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Aantasting groen

7.    [verzoeker] voert aan dat het groen in het plangebied wordt aangetast. Er zijn volgens hem al bomen gekapt zonder vergunning. Daarnaast stelt hij dat voor het plangebied een herplantplicht geldt. Volgens [verzoeker] komt weinig van herplant terecht als in het plangebied een fastfoodrestaurant wordt gevestigd.

7.1.    Voor zover [verzoeker] stelt dat bomen zijn gekapt zonder vergunning, is dit een handhavingskwestie die bij de beoordeling van het plan niet aan de orde is.

7.2.    De raad heeft ter zitting gesteld dat in het plangebied met het oog op de in het plan voorziene ontwikkeling tot nu toe alleen kruidachtige vegetatie en struweel zijn verwijderd. Er zijn en worden terzake volgens de raad geen bomen gekapt waarvoor volgens de gemeentelijke verordening een vergunning is vereist; er is daarom geen sprake van een herplantplicht. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat dit onjuist is.

7.3.    De raad wil niettemin overgaan tot herplant. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat hierover in het oosten van het plangebied een bosplantsoen wordt gerealiseerd dat aansluit bij het bestaande groen. Het gaat hierbij om de gronden met de bestemming "Groen". De gemeente is en blijft eigenaar van die gronden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat bedoelde herplant zal plaatsvinden en dat de gemeente daarop aanspreekbaar is. Het bosplantsoen zal worden aangelegd, zodra het bedrijfsgebouw en het parkeerterrein gereed zijn. Hiervoor is ook geld gereserveerd, aldus de raad.

7.4.    Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het groen in het plangebied. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Aantasting woon- en leefklimaat

8.    [verzoeker] betoogt dat een fastfoodrestaurant in het plangebied zal leiden tot aantasting van zijn woongenot. In het bijzonder vreest hij overlast door zwerfafval. Ter zitting heeft [verzoeker] gesteld dat in zijn straat wekelijks zwerfafval van een ander, verder weg gelegen, fastfoodrestaurant moet worden weggehaald.

8.1.    Wat betreft zwerfafval wijst de raad op artikel 2.13 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarin is het volgende bepaald:

"Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van 25 meter van de inrichting."

Ter zitting heeft de raad gesteld dat het college strengere maatwerkvoorschriften zal stellen als het opruimen van zwerfafval binnen een straal van 25 m niet voldoende blijkt te zijn om overlast te voorkomen.

8.2.    Gelet hierop hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor onaanvaardbare hinder door zwerfafval te worden gevreesd.

Voor het overige heeft [verzoeker] niet geconcretiseerd waardoor het woon- en leefklimaat bij zijn woning volgens hem wordt aangetast. De voorzieningenrechter ziet ook op dit punt geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Overig

9.    [verzoeker] heeft daarnaast gronden aangevoerd over onder meer eerder vastgestelde bestemmingsplannen en eerder verleende vrijstellingen, de naleving van rechterlijke uitspraken, bomenkap en verkeersgeluid. Deze gronden hebben geen betrekking op het plan dat in deze procedure ter beoordeling staat, maar op eerder vastgestelde besluiten en zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter ziet in deze gronden daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

10.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure zal moeten worden vernietigd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Teuben
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2019

483.