Uitspraak 201706952/1/R2


Volledige tekst

201706952/1/R2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Oost-, West- en Middelbeers,

gemeente Oirschot,

2.    de erven van [overledene], te Oost-, West- en Middelbeers,

gemeente Oirschot,

3.    [appellant sub 3], wonend te Rotterdam,

4.    [appellant sub 4], wonend te Oirschot, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oirschot,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Stille Wille" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [overledene], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Oirschot heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 27 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Stille Wille Herstelbesluit 2018" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1], [overledene], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen een reactie ingediend.

[appellant sub 1], [belanghebbende] en De Stille Wille Brabant B.V., en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. A. Barada, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Groenestein en ir. J. van Mierlo, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende] en De Stille Wille Brabant B.V., beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor het recreatiepark "De Stille Wille" in Oost-, West- en Middelbeers. Het recreatiepark heeft een oppervlakte van ongeveer 50 ha en bestaat uit een deel met ongeveer 325 recreatiewoningen en een deel met groen. Het grootste gedeelte van de gronden heeft de bestemming "Recreatie - 1" met grotendeels ook de aanduiding "specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan". Het overige deel van de gronden aan de noordoostelijke zijde van het recreatiepark is bestemd als "Bos". De recreatiewoningen worden overwegend permanent bewoond, hetgeen de vorige bestemmingsplannen grotendeels niet toestonden. Dit plan strekt dan ook tot legalisering van illegale permanente bewoning van recreatiewoningen op het recreatiepark.

[appellant sub 1], [overledene] en [appellant sub 3] hebben een recreatiewoning op het park. [appellant sub 1] en [overledene] gebruiken hun recreatiewoning voor permanente bewoning en [appellant sub 3] gebruikt de recreatiewoning uitsluitend recreatief. [appellant sub 4] en anderen zijn ondernemers in de omgeving van het plangebied.

2.    Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

3.    Bij besluit van 27 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Stille Wille Herstelbesluit 2018" (hierna: het herstelbesluit) vastgesteld waarbij mede de jurdisch-planologische regeling uit het bestemmingsplan "De Stille Wille" van 20 juni 2017 integraal is overgenomen, en heeft de raad besloten geen exploitatieplan vast te stellen. Dit besluit is ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding. De beroepen worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

Ingetrokken beroep

4.    Ter zitting hebben [appellant sub 4] en anderen het beroep, voor zover ingediend door [persoon A], ingetrokken.

Ontvankelijkheid van de beroepen tegen de besluiten van 20 juni 2017 en 27 februari 2018

Belanghebbendheid

5.    [appellant sub 4] en anderen, waaronder [appellant sub 4A], [appellant sub 4B] en Stapperij B.V. hebben gezamenlijk beroep ingesteld.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 8:1 van die wet kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.

5.1.    De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

5.2.    [appellant sub 4A] woont op een afstand van ongeveer 1,1 km van het plangebied, en heeft gronden op ongeveer 500 m afstand.

[appellant sub 4B] woont op een afstand van ongeveer 6 km van het plangebied, en zijn B.V., [bedrijf], is gevestigd op ongeveer 444 m afstand.

Stapperij B.V. is gevestigd op een afstand van ongeveer 3 km van het plangebied en heeft gronden op een afstand van ongeveer 1 km.

Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

De conclusie is dat [appellant sub 4A], [appellant sub 4B] en Stapperij B.V. geen belanghebbende zijn bij de bestreden besluiten als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. De beroepen van [appellant sub 4] en anderen tegen de besluiten van 20 juni 2017 en 27 februari 2018, voor zover ingediend door [appellant sub 4A], [appellant sub 4B] en Stapperij B.V., zijn niet-ontvankelijk.

Nadere gronden in beroep

6.    De raad betoogt dat de beroepen van [appellant sub 4] en anderen tegen de besluiten van 20 juni 2017 en 27 februari 2018, voor zover ingediend door [appellante sub 4C], niet-ontvankelijk zijn omdat deze beroepen niet steunen op de zienswijze die [appellante sub 4C] bij de raad naar voren heeft gebracht.

6.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. De zienswijze van [appellante sub 4C] is uitsluitend gericht tegen de beoogde ontwikkeling van een wandelpad dat buiten het plangebied is voorzien. De gronden van de beroepen van [appellant sub 4] en anderen, waar de beroepen van [appellante sub 4C] onderdeel van zijn, richten zich tegen de bij de bestemming "Recreatie - 1" behorende aanduiding "specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan". Naar het oordeel van de Afdeling steunen de beroepen van [appellante sub 4C] daarom niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

De beroepen van [appellant sub 4] en anderen tegen de besluiten van 20 juni 2017 en 27 februari 2018, voor zover ingediend door [appellante sub 4C], zijn niet-ontvankelijk.

Volgorde van behandeling

7.    De Afdeling zal eerst de beroepen tegen het besluit van 27 februari 2018 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van het besluit van 20 juni 2017.

Toetsingskader

8.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ingetrokken beroepsgronden

9.    Ter zitting hebben [appellant sub 4] en anderen hun beroepsgrond over het geuronderzoek ingetrokken.

Voorts heeft [appellant sub 1] ter zitting zijn beroepsgrond over het niet vaststellen van een exploitatieplan ingetrokken.

Kwaliteitsverbetering

10.    [appellant sub 4] en anderen betogen dat het plan onvoldoende voorziet in een fysieke kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: Verordening ruimte). Volgens [appellant sub 4] en anderen schrijft de Verordening ruimte voor dat 20% van de waardestijging die het plan met zich brengt, geïnvesteerd wordt in de verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Deze investering heeft ten onrechte niet plaatsgevonden en in plaats daarvan is voor een maatwerkoplossing gekozen.

Voorts betwijfelen [appellant sub 4] en anderen of de landschappelijke investeringen die voor het Noordoost-kwadrant worden gedaan reëel zijn, omdat niet is onderbouwd of het geïnvesteerde bedrag voldoende is.

[appellant sub 3] stelt dat de financiële bijdrage voor kwaliteitsverbetering onvoldoende is, omdat op die bijdrage ten onrechte een schadeclaim in mindering is gebracht. De schadeclaim had betrekking op het niet handhavend optreden door de gemeente. Derhalve is volgens [appellant sub 3] ook sprake van misbruik van bevoegdheid, omdat op deze manier de bevoegdheid om een plan vast te stellen wordt ingezet om een handhavingsgeschil op te lossen.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 3.2 van de Verordening ruimte de mogelijkheid biedt voor maatwerk, en dat maatwerk in dit plan noodzakelijk is vanwege de bijzondere ontwikkeling die het plan op een specifieke plek mogelijk maakt.

10.2.    Artikel 3.2 van de Verordening ruimte (Kwaliteitsverbetering van het landschap) luidt:

"1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;

2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording:

a. van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd;

[…]."

10.3.    Artikel 3.2 van de Verordening ruimte biedt de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beoordelingsruimte bij de invulling van de vereiste kwaliteitsverbetering. De raad is in paragraaf 4.2 van de plantoelichting ingegaan op de beoogde kwaliteitsverbetering. Zo vindt natuurontwikkeling plaats in het zogenoemde Noordoost-kwadrant, wordt de inrichting en inpassing van het park gehandhaafd en verbeterd in het Noordoost-kwadrant, en is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden. Daarnaast leveren initiatiefnemers ook een financiële bijdrage aan de gemeente Oirschot voor een kwaliteitsverbetering elders. De gemeente Oirschot neemt vervolgens de verplichting over om fysieke maatregelen te realiseren.

Voor zover [appellant sub 4] en anderen onder verwijzing naar de "Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap. De rood-met-groen koppeling" van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Handreiking) stellen dat als basisinspanning voor de kwaliteitsverbetering 20% van de waardevermeerdering van de grond kan worden aangehouden en dat daaraan niet wordt voldaan, merkt de Afdeling op dat de Handreiking vermeldt dat het een hulpmiddel is om invulling te geven aan de Verordening ruimte en het geen verplichte regel of beleidskader betreft. Gemeenten kiezen hun eigen methode om uitvoering te geven aan de Verordening ruimte. In de plantoelichting is vermeld dat de gemeente het provinciale beleid over de kwaliteitsverbetering van het landschap samen met de andere Kempengemeenten heeft geconcretiseerd en vastgelegd in de Landschapsinvesteringsregeling De Kempen (hierna: de Lir). De raad stelt dat de Lir uitgaat van bestemmingswijzigingen, en omdat dit plan daarin niet voorziet, er maatwerk moet worden geleverd. In de Lir is vermeld dat niet elke ontwikkeling bij voorbaat is te vangen in één van de in de Lir genoemde categorieën, en dat maakt het noodzakelijk om vrijheid te houden om maatwerk te leveren. De raad heeft erop gewezen dat de unieke aard en omvang van de ontwikkeling, waarbij de raad wijst op de omvang van het park, de bestaande recreatiewoningen die grotendeels al recreatief worden bewoond, het uitgangspunt dat geen uitbreiding van de bebouwing plaatsvindt en de bestaande uitstraling van het park, maken dat in overleg met de provincie voor deze maatwerkoplossing is gekozen. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat de financiële bijdrage te laag is, omdat blijkens de vaststellingsovereenkomst van 1 december 2016 is gecompenseerd met een schadeclaim waarop de eigenaar van het recreatieterrein geen aanspraak kon maken, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat voor het afzien van de schadeclaim een compensatie heeft plaatsgevonden. De in de overeenkomst genoemde 300.000 euro ziet op het waardeverlies als gevolg van toekenning van de bestemming "Natuur" en niet op de schadeclaim met betrekking tot het niet handhavend optreden door de gemeente, zoals omschreven in een brief van 23 april 2008. Van het door [appellant sub 3] gestelde misbruik van bevoegdheid is alleen al hierom geen sprake.

Voor zover [appellant sub 4] en anderen opkomen tegen de hoogte van de investering voor de kwaliteitsverbeterende maatregelen, overweegt de Afdeling dat in bijlage 2 bij de plantoelichting het advies "Kwaliteitsverbeterende maatregelen Noordoost-kwadrant Stille Wille" van BRO van 8 mei 2017 is opgenomen. In dit advies worden verschillende maatregelen voorgesteld en zijn de aanleg, het beheer en onderhoud van die maatregelen begroot en uiteengezet. In het advies staat dat voor de begroting gebruik is gemaakt van de normering in het Stimuleringskader Groen- Blauwe diensten en specialistische kennis. In hetgeen [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet van de genoemde bedragen in dit advies mocht uitgaan.

Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde kwaliteitsverbetering en de omvang daarvan niet in strijd zijn met artikel 3.2 van de Verordening ruimte.

Het betoog faalt.

Juridische borging van de kwaliteitsverbetering

11.    [overledene], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de fysieke kwaliteitsverbetering onvoldoende is gewaarborgd door de voorwaardelijke verplichting. Zij voeren daartoe aan dat artikel 4.4.2 van de planregels het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning ten onrechte koppelt aan de uitvoering en instandhouding van de kwaliteitsverbeterende maatregelen. [overledene] en [appellant sub 3] wijzen erop dat een bewoner van het park geen invloed heeft op de uitvoering en instandhouding van die maatregelen.

Verder stellen [appellant sub 4] en anderen dat de koppeling aan het permanente gebruik van de recreatiewoningen zinloos is, omdat de recreatiewoningen feitelijk al permanent worden bewoond.

[overledene] betoogt daarnaast dat uit het plan niet is op te maken op welke wijze de fysieke kwaliteitsverbeterende maatregelen in stand worden gehouden.

Verder betogen [appellant sub 4] en anderen dat onvoldoende is verzekerd dat de maatregelen uit de projectenportfolio zullen worden gerealiseerd.

11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de kwaliteitsverbetering voldoende is geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in artikel 4.4.2 van de planregels en de bestemming "Bos" aan de noordoostzijde van het plangebied.

11.2.    Artikel 4, lid 4.4.2 van de planregels luidt:

"Gebruik van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan' overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1, onder b, is toegestaan onder de voorwaarde dat:

a. de in Bijlage 1 opgenomen kwaliteitsverbeterende maatregelen overeenkomstig de leden b en c worden uitgevoerd en in stand gehouden.

b. binnen één jaar na onherroepelijk worden van het plan wordt op basis van een actueel ecologisch onderzoek een beheer- en inrichtingsplan met inbegrip van een uitvoeringsplanning ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders voorgelegd met daarin een nadere uitwerking van de in Bijlage 1  opgenomen maatregelen.

c. de in Bijlage 1 beschreven maatregelen worden binnen twee jaar na goedkeuring van het beheer- en inrichtingsplan overeenkomstig dit plan uitgevoerd en vervolgens in stand gehouden."

11.3.    Zoals overwogen onder 10.3 heeft de raad het voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan noodzakelijk geacht dat er een kwaliteitsverbetering zou plaatsvinden. Deze kwaliteitsverbetering bestaat enerzijds uit het treffen van fysieke maatregelen aan de noordoostzijde van het recreatiepark en anderzijds uit het leveren van een financiële bijdrage voor kwaliteitsverbetering buiten het plangebied.

De plantoelichting vermeldt dat de kwaliteitsverbeterende maatregelen in het Noordoost-kwadrant inherent zijn aan het voorliggende plan en dat deze maatregelen daarom verzekerd zijn door middel van een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Die voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 4, lid 4.4.2, en houdt in dat het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning is toegestaan indien de in bijlage 1 bij de planregels opgenomen kwaliteitsverbetering overeenkomstig de leden b en c wordt uitgevoerd en in stand gehouden. In die bijlage zijn de maatregelen in het Noordoost-kwadrant opgenomen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor de kwaliteitsverbetering ook is gekeken naar alternatieve mogelijkheden zoals het aankopen van gronden, maar dat daarvoor niet is gekozen, omdat de raad het van belang acht dat er binnen het recreatiepark een kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid het toestaan van permanente bewoning van de recreatiewoningen kunnen verbinden aan de uitvoering van de kwaliteitsverbeterende maatregelen binnen het recreatiepark. Weliswaar hebben de bewoners van het recreatiepark geen invloed op de uitvoering en instandhouding van die kwaliteitsverbeterende maatregelen, maar dat is inherent aan de erfpachtverhouding op het recreatiepark, nu in de gesloten exploitatieovereenkomst tussen de exploitant van het recreatiepark en de erfpachters is opgenomen dat [belanghebbende] de gronden en de voorzieningen binnen het recreatiepark in eigendom heeft en dat De Stille Wille Brabant B.V. belast is met de exploitatie van de niet in erfpacht uitgegeven gronden en de daarmee verbonden zaken binnen het recreatiepark. De raad heeft gegeven het feit dat de kwaliteitsverbetering plaatsvindt op gronden waarvoor geldt dat de individuele bewoners geen rechthebbenden zijn, gezocht naar een praktisch werkbare oplossing. De Afdeling ziet in hetgeen [overledene], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voorwaardelijke verplichting niet op deze wijze in de planregels heeft kunnen opnemen. De stelling van [appellant sub 4] en anderen dat de voorwaardelijke verplichting niet aan de permanente bewoning van de recreatiewoning kan worden verbonden, omdat het merendeel van de recreatiewoningen reeds permanent wordt bewoond maakt dit niet anders, aangezien in beginsel tegen permanente bewoning zonder dat de vereiste kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd handhavend kan worden opgetreden.

Overigens is namens De Stille Wille Brabant B.V. ter zitting toegelicht dat de uitvoering en instandhouding van de kwaliteitsverbeterende maatregelen ook in haar belang is omdat het vanwege de concurrentieverhouding met andere recreatieparken ondenkbaar is dat de recreatieve functie van het recreatiepark herleeft.

Met betrekking tot het betoog van [overledene] over het in stand houden van de kwaliteitsverbeterende maatregelen overweegt de Afdeling dat in artikel 4, lid 4.4.2, onder c, van de planregels is opgenomen dat de maatregelen overeenkomstig het door het burgemeester en wethouders goedgekeurde beheer- en inrichtingsplan worden uitgevoerd en in stand gehouden, en dat daarmee voldoende geregeld is dat de kwaliteitsverbeterende maatregelen in het Noordoost-kwadrant in stand zullen worden gehouden. Overigens heeft de grond- en parkeigenaar al een inrichtings- en beheerplan overgelegd waarin onder meer de instandhouding van de maatregelen voor de komende tien jaar is vastgelegd.

11.4.    Voor zover [appellant sub 4] en anderen betogen dat onvoldoende is verzekerd dat de maatregelen uit de projectenportfolio zullen worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat de gemeente en de grond- en parkeigenaar zijn overeengekomen dat de grond- en parkeigenaar een financiële bijdrage levert aan de gemeente en dat de gemeente deze financiële bijdrage zal inzetten voor de kwaliteitsverbetering buiten het plangebied waarbij de zogenoemde Projectenportfolio leidend zal zijn. In de zogenoemde "Projectenportfolio Landschapsinvestering Oirschot" is volgens de plantoelichting een aantal projecten, inclusief de maatregelen in het Noordoost-kwadrant, opgenomen die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Oirschot. In de plantoelichting is vermeld dat deze projectenportfolio niet uitputtend is. Welke projecten uit de portfolio naast de kwaliteitsverbeterende maatregelen in het Noordoost-kwadrant zullen worden gerealiseerd, staat nog niet vast. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de financiële bijdrage door de grond- en parkeigenaar evenwel reeds geleverd, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen nadere borging was vereist.

De betogen falen.

11.5.    In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3.2, tweede lid, onder a, van de Verordening ruimte is vastgesteld.

Financiële uitvoerbaarheid

12.    [appellant sub 1], [overledene] en [appellant sub 3] betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is gewaarborgd door de vaststellingsovereenkomst die is gesloten tussen de gemeente en de grond- en parkeigenaar. Zij voeren daartoe aan dat de grond- en parkeigenaar financiële problemen heeft en dat niet is vastgelegd hoe een eventuele rechtsopvolger gebonden is aan de verplichtingen in de overeenkomst. [appellant sub 1] voert daarnaast aan dat de exploitant van het recreatiepark, De Stille Wille Brabant B.V., geen partij is bij de overeenkomst. Voorts vrezen [appellant sub 1], [overledene] en [appellant sub 3] dat de kosten die aan de kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn verbonden, zullen worden doorberekend naar de bewoners van het recreatiepark.

Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het plan financieel niet uitvoerbaar is omdat de kosten voor brandveiligheidsmaatregelen te laag zijn ingeschat.

12.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de vaststellingsovereenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd. Er was bij de raad geen informatie bekend die aanleiding gaf te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de grond- en parkeigenaar. Voorts stelt de raad dat de voorwaardelijke verplichting met betrekking tot de kwaliteitsverbetering die in de planregels is opgenomen voor een ieder geldt en dat nakoming van de gemaakte afspraken op die manier is geregeld. De raad stelt zich daarnaast op het standpunt dat de raad buiten de contractuele verhouding tussen de grond- en parkeigenaar en de parkbewoners staat en dus geen invloed heeft op een eventuele doorberekening van de kosten voor kwaliteitsverbeterende maatregelen.

12.2.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Mede gelet op de gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin onder andere staat dat planschade voor rekening van de eigenaar van het recreatieterrein komt, heeft de raad het plan financieel uitvoerbaar kunnen achten. Voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan is het niet bepalend of financiële zekerheid bestaat over de vraag of de kwaliteitsverbeterende maatregelen die onderdeel zijn van een voorwaardelijke verplichting, kunnen worden uitgevoerd. De voorwaardelijke verplichting is immers gekoppeld aan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan". De bestemming "Recreatie" is ook uitvoerbaar als niet aan de voorwaardelijke verplichting is voldaan.

Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] over de kosten voor brandveiligheidsmaatregelen heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan gelet daarop financieel niet uitvoerbaar is. Niet aannemelijk is geworden dat deze kosten zodanig zijn dat deze aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Overigens is er reeds een extra bluswatervoorziening aangelegd en had de grond- en parkeigenaar, zoals ook onder 11.4 is overwogen, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds aan de financiële verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst voldaan.

De betogen falen.

12.3.    Voor zover [appellant sub 1], [overledene] en [appellant sub 3] vrezen dat de kosten voor de kwaliteitsverbeterende maatregelen worden doorberekend aan de bewoners van de recreatiewoningen, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan geen betrekking heeft op het verhaal van kosten binnen de privaatrechtelijke relatie tussen grond- en parkeigenaar en erfpachter en dat dit punt in deze procedure daarom niet aan de orde kan komen.

Brandveiligheidsmaatregelen

13.    De Afdeling ziet in hetgeen [overledene] heeft aangevoerd met betrekking tot de brandveiligheidsmaatregelen, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvullende regels voor brandveiligheidsvoorzieningen, ontsluiting of het Bouwbesluit 2012 in het plan had moeten opnemen. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat het Bouwbesluit 2012 zelfstandige normen bevat in verband met de brandveiligheid. Voorts is in een memo van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 7 februari 2019 geconcludeerd dat het terrein en de bestaande bouwwerken op het recreatiepark voldoen aan de wettelijke brandveiligheidsvoorschriften.

Overigens heeft de raad, zoals reeds overwogen onder 12.2, uiteengezet dat er een extra bluswatervoorziening is aangelegd en dat de brandweer in geval van een calamiteit gebruik kan maken van een extra aansluiting van de Bosweg op de Bekersberg.

Het betoog faalt.

Bouwoppervlakte van de recreatiewoning van [appellant sub 1]

14.    [appellant sub 1] woont aan [locatie] te Oost-, West- en Middelbeers. [appellant sub 1] is eigenaar van een recreatiewoning in het recreatiepark en pacht de gronden waarop de recreatiewoning staat. Hij betoogt dat de raad ten onrechte de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 100 m²" heeft toegekend omdat de feitelijk aanwezige bebouwing een oppervlakte heeft van 131,69 m². [appellant sub 1] wenst een aanduiding die ten minste deze oppervlakte omvat. Volgens [appellant sub 1] had de raad bestaand legaal gebruik als zodanig in het plan moeten bestemmen en had de maximale bouwoppervlakte gelijk moeten zijn aan de oppervlakte van de feitelijk aanwezige bebouwing. Naar die feitelijk aanwezige bebouwing heeft de raad volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen onderzoek gedaan.

14.1.    Volgens de raad is de totale vergunde oppervlakte voor de recreatiewoning 93,61 m² De raad stelt zich op het standpunt dat een deel van de bouwwerken illegaal is en dat de in het plan opgenomen maximale bebouwingsoppervlakte past binnen de vergunde situatie.

14.2.    De gronden op het perceel zijn bestemd als "Recreatie - 1" met de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 100 m²" en "specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan".

Artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

a. Per bouwperceel is maximaal één recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat recreatiewoningen uitsluitend toegestaan zijn ter plaatse van de onder b genoemde aanduidingen;

b. De maximale oppervlakte van de bebouwing bedraagt niet meer dan:

[…]

2. 100m², ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 100 m²’;

[…]".

Artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen gelden de volgende regels:

a. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 25 m²;

[…]".

14.3.    Volgens [appellant sub 1] heeft de feitelijk aanwezige bebouwing op het perceel een oppervlakte van 131,69 m², bestaande uit een recreatiewoning van 101,05 m² en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 30,64 m². Voorts is niet in geschil dat de vergunde oppervlakte van de recreatiewoning 93,61 m² betreft en dat het vorige plan per recreatieverblijf één bijgebouw van maximaal 15 m² toestond.

De raad heeft bij de vaststelling van het plan als uitgangspunt genomen dat de vergunde bebouwing als zodanig in het plan wordt bestemd. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk. Ingevolge de planregels van het voorliggende plan is ter plaatse één recreatiewoning van maximaal 100 m² en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 25 m² toegestaan. De Afdeling stelt derhalve vast dat de vergunde, legaal aanwezige bebouwing in het plan als zodanig is bestemd, maar dat de feitelijk aanwezige bebouwing de maximale toegestane bouwoppervlakte overschrijdt. In beginsel hoeft de raad voor illegale bouwwerken geen regeling in het plan op te nemen, nu geen sprake is van verkregen rechten. Een regeling voor illegale bouwwerken is slechts gerechtvaardigd voor zover daartegen vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren bestaan. In het plan is voor elke recreatiewoning een specifieke bouwaanduiding in de verbeelding opgenomen. In de plantoelichting staat dat deze bouwaanduidingen vanwege het grote verschil in percelen en rechten zijn geüniformeerd in drie delen: 70 m², 100 m² of groter dan 100 m² (specifiek vastgelegd). Deze driedeling komt voort uit een ruimtelijke inventarisatie in combinatie met bestaande rechten uit geldende bestemmingsplannen, aldus de plantoelichting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de bouwaanduiding van 100 m² in de verbeelding kunnen opnemen, nu de raad de vergunde oppervlakte van 93,61 m² als zodanig heeft willen bestemmen, en de geüniformeerde bouwaanduiding van 100 m² daar het best op aansluit. Wat betreft de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken heeft de raad ook kunnen vasthouden aan 25 m² nu die oppervlakte in het algemeen geldt voor gronden met de bestemming "Recreatie - 1". Voor zover [appellant sub 1] ter zitting heeft aangevoerd dat een gedeelte van de bouwwerken vergunningvrij is opgericht maakt dat, daargelaten de juistheid van die stelling, niet dat het plan in een ruimere oppervlakte diende te voorzien.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 3] voor het overige

15.    [appellant sub 3] betoogt dat de raad haar ten onrechte niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Voorts stelt [appellant sub 3] dat het plan in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld omdat in het geheel niet naar haar belangen is gekeken en de gevolgen voor haar van de financiële afspraken die tussen de gemeente en de grond- en parkeigenaar zijn gemaakt niet duidelijk zijn.

15.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een ontwerpplan niet persoonlijk aan belanghebbenden hoeft te worden verstrekt en dat er voor belangstellenden voldoende inspraakmomenten op het park zijn georganiseerd. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat het plan is vastgesteld met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

15.2.    De Afdeling overweegt dat de Awb en de Wet ruimtelijke ordening voorzien in de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen. De kennisgeving en terinzagelegging van het ontwerpbesluit hebben op de juiste manier plaatsgevonden en daarmee is [appellant sub 3] op de voorgeschreven wijze in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde planprocedure. Het eventueel niet bieden van inspraak heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure of het plan.

Voorts heeft de raad het plan met het oog op een goede ruimtelijke ordening vastgesteld en heeft daarbij onder meer de belangen van de grond- en parkeigenaar en de bewoners en recreanten van het recreatiepark betrokken. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van [appellant sub 3] in het geheel niet zijn betrokken bij de besluitvorming.

Zoals reeds is overwogen onder 12.3 heeft het plan geen betrekking op het verhaal van kosten binnen de privaatrechtelijke relatie tussen grond- en parkeigenaar en erfpachter, zodat de raad daarmee bij zijn afweging geen rekening behoefde te houden.

De betogen falen.

Zienswijzen

16.    [appellant sub 4] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

Besluit van 27 februari 2018

17.    Het beroep van [appellant sub 4] en anderen voor zover ingediend door [appellant sub 4A], [appellant sub 4B], Stapperij B.V. en [appellante sub 4C], tegen het besluit van 27 februari 2018 is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 4] en anderen voor zover ontvankelijk, en de overige beroepen tegen het besluit van 27 februari 2018 zijn ongegrond.

Besluit van 20 juni 2017

18.    Het beroep van [appellant sub 4] en anderen voor zover ingediend door [appellant sub 4A], [appellant sub 4B], Stapperij B.V. en [appellante sub 4C], tegen het besluit van 20 juni 2017 is niet-ontvankelijk.

19.    Omdat de beroepen tegen het besluit van 27 februari 2018, voor zover ontvankelijk, ongegrond zijn, hebben [appellant sub 1], [overledene], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen geen belang meer bij een inhoudelijke bespreking van de beroepen tegen het besluit van 20 juni 2017. De beroepen tegen het besluit van 20 juni 2017 zijn daarom niet-ontvankelijk.

Proceskosten

20.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Oirschot van 20 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Stille Wille" niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 4] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 4A], [appellant sub 4B], Stapperij B.V. en [appellante sub 4C], tegen het besluit van de raad van de gemeente Oirschot van 27 februari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Stille Wille Herstelbesluit 2018" niet-ontvankelijk;

III.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [overledene], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen voor zover ontvankelijk, tegen het besluit van de raad van de gemeente Oirschot van 27 februari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Stille Wille Herstelbesluit 2018" ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Tuit
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

425-881.