Uitspraak 201807298/1/A1


Volledige tekst

201807298/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Emmen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2018 in zaak nr. 17/3881 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning op het perceel [locatie] te Emmen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college het onder andere door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de motivering van het besluit van 22 maart 2017 aangevuld.

Bij uitspraak van 25 juli 2018 heeft de rechtbank het onder andere door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.A. de Jonge en E. Boksebeld, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [vergunninghouder] heeft op 1 februari 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het vergroten van de kap van de woning op het perceel ingediend. [appellante] woont op het perceel [locatie 2] te Emmen. De achtertuin van het perceel van [appellante] grenst aan de oostzijde van het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft.

2.    Het bouwplan is in strijd met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Emmen, Centrum-Oost" op het perceel rustende bestemming "Wonen - Vrijstaand kern", te weten artikel 44.2.1, aanhef en onder g, van de planregels, omdat de bouwhoogte van de woning hoger wordt dan de bestaande bouwhoogte. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan alleen in zoverre in strijd is met het bestemmingsplan. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ook omgevingsvergunning verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet.

3.    De rechtbank heeft het onder meer door [appellante] tegen het besluit van 3 oktober 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij komt samengevat tot het oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het de afwijking van het bestemmingsplan voor het bouwplan niet in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening en dat de beroepsgronden die betrekking hebben op de welstandsnota niet slagen.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. In dat verband verwijst zij naar een second opinion van Architektenburo bna Cees Groen b.v. van 28 september 2018. Daarin wordt geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met de Welstandsnota gemeente Emmen (hierna: de welstandsnota), omdat het niet passend is in de bestaande omgeving en de kleur van de stenen en het materiaalgebruik bovendien niet in overeenstemming zijn met de welstandsnota. Er wordt een gelet op de omgeving afwijkende kleur bakstenen gebruikt, aldus [appellante]. Bovendien wordt voor een groot deel van de kapvergroting gebruikgemaakt van kunststof onderdelen. Verder wijst zij erop dat met het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verhogen van deze nokhoogte een ander type woning ontstaat, die niet in het straatbeeld voorkomt.

4.1.    Uit de welstandsnota volgt dat op het gebied de welstandscriteria "Hoog" van toepassing zijn.

5.        De relevante criteria uit de welstandsnota zijn de volgende:

"Hoofdvorm

(…)

De bestaande kapvormen en kaprichtingen uit de omgeving zijn richtinggevend. Het toevoegen van een extra laag of een kap respecteert het straatbeeld en de architectuur van de hoofdmassa. (…)".

"Materiaal, kleurgebruik en detaillering

"- Uitgangspunt is het kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving. Vergelijkbare materialen zijn toegestaan. Hiertoe dienen materiaalmonsters aan te tonen dat alternatieven van een gelijkwaardige kwaliteit zijn.

- Het gebruik van goedkoop uitziende materialen zoals volkernplaten, kunststoffen en dergelijke is niet toegestaan. (…)"

5.1.    De welstandscommissie Libau heeft op 16 januari 2017 door middel van een stempeladvies positief geadviseerd. Naar aanleiding van de tegen het besluit van 22 maart 2017 gemaakte bezwaren heeft het college Libau om een nadere toelichting gevraagd, welke toelichting op 30 november 2017 is gegeven. Uit die toelichting blijkt dat Libau van mening is dat het bouwplan voldoet aan de op grond van de welstandsnota geldende welstandscriteria, meer in het bijzonder aan het criterium dat het toevoegen van een extra laag of een kap het straatbeeld en de architectuur van de hoofdmassa respecteert. Libau licht toe dat kapvormen met een kap van 45 graden in de omgeving voorkomen. Hoewel het aanzicht van het huis verandert, kan volgens Libau niet worden gesteld dat de typologie van het woonhuis verandert, omdat het een woonhuis blijft met twee bouwlagen en een kap. De verhoging van de kap doet geen afbreuk aan het beeld van de woning, aldus Libau. Volgens Libau wordt eveneens aan de overige criteria voldaan.

5.2.    Het college heeft de welstands- en monumentencommissie IJsselland van Het Oversticht gevraagd te reageren op de door [appellante] overgelegde second opinion van 28 september 2018. Deze commissie constateert bij advies van 19 november 2018 dat de oorspronkelijke (hoge) architectonische kwaliteit van de woning niet meer aanwezig is, onder meer door een vergunde verbouwing in de jaren ’90. Gelet daarop en gelet op het feit dat een deel van de gerealiseerde wijzigingen bij andere woningen is gerealiseerd onder het huidige welstandsbeleid, is de commissie van mening dat het onredelijk is om geen medewerking te verlenen aan dit bouwplan, dat niet wezenlijk afwijkt van kapvergrotingen die elders in de straat gerealiseerd zijn. Gelet op het beleid en de precedenten in de omgeving wordt positief geadviseerd ten aanzien van de aanvraag.

5.3.    Ter zitting is door het college toegelicht dat er in de omgeving van de Prinsesselaan ten tijde van het besluit van 3 oktober 2017 geen kapverhogingen waren vergund, maar dat er wel anderszins wijzigingen hebben plaatsgevonden in de omgeving. Bijvoorbeeld door het al dan niet omgevingsvergunningvrij bouwen van dakkapellen. Volgens het college is het straatbeeld daarmee gewijzigd. Onder verwijzing naar de welstandsadviezen van Libau van 16 januari 2017 en 30 november 2017 en van Het Oversticht van 19 november 2018 stelt het college zich op het standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met de criteria in de welstandsnota. Volgens het college is het bouwplan daarmee in overeenstemming met redelijke eisen van welstand.

Het college heeft zich, gelet op deze toelichting en de verwijzing naar de welstandsadviezen, op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan wat betreft de kapvorm in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Het oordeel van de rechtbank is in zoverre juist. Wat betreft het door [appellante] aangevoerde over de dakhelling en de typologie van de verschillende woningen, wordt overwogen dat het college aan de hand van foto’s aannemelijk heeft gemaakt dat de woning een meer op de omliggende woningen gelijkende hellingshoek krijgt. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door het college toegelichte onjuist zou zijn.

5.4.    Over kleur- en materiaalgebruik wordt het volgende overwogen. Uit de bij de omgevingsvergunning behorende aanvraag volgt dat de gevel rood/bruin wordt uitgevoerd. Het dak wordt voorzien van blauw verglaasde dakpannen. Verder volgt uit de aanvraag dat gebruik wordt gemaakt van kozijnen, ramen, deuren, dakgoten en boeidelen van kunststof. Het Oversticht is in haar advies van 19 november 2018 niet op het door [appellante] gestelde, dat het kleur- en materiaalgebruik in strijd is met de welstandsnota, ingegaan. Ter zitting heeft het college ook niet voldoende gemotiveerd waarom het bouwplan, gelet op het door [appellante] gestelde, toch in overeenstemming is met de voor het gebied geldende welstandscriteria die betrekking hebben op het kleur- en materiaalgebruik. In zoverre kleeft aan het besluit van 3 oktober 2017 een motiveringsgebrek.

Ter zitting is verder desgevraagd door het college gesteld dat het bouwplan ook moet voldoen aan de algemene welstandscriteria uit de welstandsnota. Uit het besluit van 3 oktober 2017 volgt niet dat, als aan deze criteria moet worden getoetst, daaraan wordt voldaan. Het besluit van 3 oktober 2017 is in zoverre ook niet voldoende gemotiveerd.

6.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid voor het bouwen van het bouwplan van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken, omdat haar belangen onvoldoende zijn gewogen. In dat verband wijst zij er op dat wanneer er, zoals volgt uit de bij het besluit behorende bouwtekeningen, omgevingsvergunningvrij dakkapellen op de verhoogde nok worden geplaatst, zij in haar privacy zal worden aangetast. Deze dakkapellen geven rechtstreeks zicht in haar woning en achtertuin.

6.1.    De rechtbank heeft overwogen dat de dakkapellen vergunningsvrij zijn, maar dat deze dakkapellen wel staan ingetekend op de bouwtekeningen behorende bij de bij besluit van 22 maart 2017 verleende omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bij de belangenafweging daarom rekening heeft kunnen houden met de vergunningsvrije mogelijkheden die door het verlenen van medewerking aan de aanvraag kunnen worden gecreëerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het college dit niet heeft gedaan. Het college heeft in hoger beroep toegelicht dat het realiseren van vergunningvrije dakkapellen een door de wetgever geschapen mogelijkheid is die voor het college geen argument is om de bedoelde nokverhoging af te wijzen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het in de praktijk vaker voor komt dat er vanuit ramen op een eerste verdieping of hoger in zij- of achtergevels uitzicht op privétuinen van omliggende percelen bestaat. Het college heeft daarin geen reden hoeven zien om geen medewerking te verlenen aan het bouwplan.

Het betoog faalt.

Conclusie en slot

7.    De conclusie is dat het besluit van 3 oktober 2017 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de hiervoor onder 5.4 genoemde gebreken in dat besluit te herstellen. Daartoe dient het college uiterlijk binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen, deugdelijk te motiveren of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Als het tot de conclusie komt dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, maar het toch omgevingsvergunning wenst te verlenen voor het bouwplan, dient het dat deugdelijk te motiveren. Als het tot de conclusie komt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd, dan zal het een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.

8.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Emmen op om binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 3 oktober 2017 te herstellen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Pans    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

776.