Uitspraak 201806698/1/R2


Volledige tekst

201806698/1/R2.
Datum uitspraak: 22 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Hoeven, gemeente Halderberge,

en

de raad van de gemeente Halderberge,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Reuzelaar, Hoeven" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2019, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1.    Het plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalige basisschoollocatie aan de Bovendonksestraat 24 te Hoeven. Het plan maakt onder meer de bouw van 29 woningen mogelijk. [appellant] woont aan het [locatie] te Hoeven, direct ten westen van het plangebied.

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    [appellant] vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In dit verband voert hij aan dat het groene en vrije uitzicht vanuit zijn woning als gevolg van verwezenlijking van het plan zal verdwijnen.

3.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Aan het grootste deel van het plangebied, dat grenst aan de zuidoostzijde van het perceel van [appellant], is de bestemming "Woongebied" toegekend. Op grond van de planregels mogen daar maximaal 29 woningen worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van die woningen  bedraagt maximaal 7 m onderscheidenlijk 11 m. De afstand van de woning van [appellant] tot het plangebied bedraagt ongeveer 18 m. Hoewel een aantasting van het uitzicht vanuit de woning van [appellant] niet is uitgesloten, heeft de raad zich, mede gegeven de ligging van het plangebied in een dorspkern en gezien de omvang van en de afstand tot de omliggende bebouwing, naar het oordeel van de Afdeling onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht vanuit de woning van [appellant].

Het betoog faalt.

4.    [appellant] vreest voor een waardedaling van zijn woning. Hij voert hiertoe aan dat de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing dicht op de zijn perceelgrens komt te staan, wat volgens hem zal leiden tot overlast.

4.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019

45-880.