Uitspraak 201804810/1/A1


Volledige tekst

201804810/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Deurne, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Deurne,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2018 in zaken nrs. 17/2615, 17/3087 en 17/3427 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 10 februari 2017, 3 april 2017 en 24 juli 2017 (hierna: de invorderingsbesluiten) heeft het college bij [appellante] bedragen van onderscheidenlijk € 2.000,00, € 1.000,00 en € 2.000,00 aan verbeurde dwangsommen ingevorderd.

Bij onderscheiden besluiten van 16 augustus 2017, 5 oktober 2017 en 15 november 2017 heeft het college de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2018 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot B], bijgestaan door mr. T. Dammingh en mr. M. Bos, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. van Buuren en mr. B.T.J. Opsteen, beiden werkzaam voor de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: de Omgevingsdienst), en ing. H.P.W.M. Janssen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    [appellante] exploiteert een horecagelegenheid aan de [locatie 1] te Deurne (hierna: de horecagelegenheid). Naar aanleiding van klachten van de vroegere bewoners van de verdieping van het naast de horecagelegenheid gesitueerde pand [locatie 2] (hierna: de woning) over geluidoverlast heeft de Omgevingsdienst voor het college op 13 november 2015 een controle uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat geluidvoorschriften van het Besluit Algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) werden overtreden. Bij besluit van 23 februari 2016 heeft het college [appellante] gelast om, voor zover thans van belang, vóór 1 mei 2016 het geluidniveau in de horecagelegenheid zodanig aan te passen dat wordt voldaan aan artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Daarbij heeft het college een last onder dwangsom opgelegd van € 1.000,00 per overtreding met een maximum van één overtreding per dag en een maximumbedrag van € 10.000,00. Tegen dit besluit heeft [appellante] geen bezwaar gemaakt. Het dwangsombesluit is daarom onherroepelijk geworden.

Na het besluit van 23 februari 2016 heeft de Omgevingsdienst in opdracht van het college verschillende geluidmetingen verricht. Daarbij zijn op 19 november 2016, 17 december 2016, 21 januari 2017, in de nacht van 16 op 17 april 2017 en op 23 april 2017 overschrijdingen van de geluidnormen geconstateerd. Dit heeft geleid tot de invorderingsbesluiten, die in bezwaar zijn gehandhaafd.

3.    De rechtbank heeft overwogen dat het betoog van [appellante] dat de locaties waar de Omgevingsdienst geluidmetingen heeft gedaan niet voldoen aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai faalt. Volgens de rechtbank heeft de Omgevingsdienst geluidmetingen verricht voor de op het dakterras van de woning gebouwde buitenkamer en is dit de juiste locatie daarvoor. De rechtbank heeft hiertoe redengevend geacht dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Deurne" (hierna: het bestemmingsplan) een uitbreiding van de woning op de plaats van de buitenkamer toestaat en dat de buitenkamer een deel is van een gebouw omdat deze een dak en meerdere wanden heeft. De buitenkamer is daarom als onderdeel van de woning aan te merken en als een geluidgevoelig object, aldus de rechtbank.

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het college geluidmetingen heeft verricht aan de buitenzijde van de buitenkamer. Uit een e-mailbericht van 8 augustus 2017 van ir. J.J. Grouls van Adviesburo Grouls blijkt volgens [appellante] immers dat die metingen zijn verricht voor de naast de buitenkamer gelegen buitenberging, die geen geluidgevoelige ruimte is. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de Omgevingsdienst zijn metingen heeft verricht aan de buitenzijde van de buitenkamer betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat die geluidmetingen daar terecht zijn verricht. Volgens [appellante] is de buitenkamer geen onderdeel van een gebouw. Ook is de voorzijde ervan geen gevel omdat tentdoek niet kan worden aangemerkt als een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of een gebouw scheidt van de buitenlucht, aldus [appellante].

4.1.    Volgens het bestemmingsplan heeft het perceel waarop de woning is gelegen de bestemming "Centrum". Niet in geschil is dat op dit perceel wonen op de verdieping is toegestaan en dat voorts ter plaatse van de buitenkamer en de daarnaast gelegen buitenberging een uitbreiding van de woning is toegestaan.

4.2.    De buitenkamer bestaat uit een tegen de oorspronkelijke achtergevel van de woning gebouwde overkapping van kunststof dakplaten. Aan een zijkant heeft de buitenkamer een stenen muur, aan de andere zijkant grenst zij aan de buitenberging. Aan de kant van het dakterras bestaat de wand van de buitenkamer uit een één meter hoge gemetselde borstwering met daarop houten palen waarop het dak steunt. Tussen de palen is oprolbaar tentdoek met plastic tentramen gespannen, waarmee de onverwarmde buitenkamer desgewenst wind- en waterdicht kan worden gemaakt. Ook de deur naar het dakterras is van tentdoek met een plastic tentraam.

De buitenberging is eveneens tegen de oorspronkelijke achtergevel van de woning gebouwd en heeft voor het overige een gemetselde muur en twee houten muren en een dak van bitumen. Deze ruimte is vanuit de buitenkamer via een deur toegankelijk en heeft voor het overige geen ramen of te openen delen.

4.3.    De buitenberging en de buitenkamer zijn beide bouwwerken die voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimtes vormen in de zin van artikel 1.37 van de regels van het bestemmingsplan en waarin bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Daarmee zijn deze ruimtes onderdeel van de woning en dus van een 'gevoelig gebouw' als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit. Dat één wand van de buitenkamer deels uit tentdoek bestaat en dat de constructie van de buitenkamer, naar [appellante] stelt, gemakkelijk te verwijderen zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel.

4.4.    De geluidnormen van gevel 2.17a van het Activiteitenbesluit gelden 'op de gevel' van gevoelige gebouwen. Uit artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder, volgt dat een 'gevel' een bouwkundige constructie is die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

4.5.    In de meetrapporten van de Omgevingsdienst is vermeld dat de geluidmetingen zijn verricht op het dakterras, 2 meter uit de achtergevel van de woning. De Afdeling stelt vast dat met 'achtergevel' de buitenwand van de buitenkamer of buitenberging wordt bedoeld. De exacte meetlocatie -voor de buitenkamer of voor de buitenberging - is evenwel onduidelijk.

4.6.     Voor zover de Omgevingsdienst geluidmetingen heeft verricht voor de buitenberging overweegt de Afdeling dat de buitenberging geen ruimte binnen de woning is die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd. Ook is het geen keuken van ten minste 11 m2. De buitenberging is daarom geen geluidgevoelige ruimte in de zin van artikel 1 van de Wet geluidhinder op de gevel waarvan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit gelden. Daarnaast zijn in de buitenmuur geen te openen delen aanwezig. Hieruit volgt dat de buitenmuur van de buitenberging als dove gevel moet worden beschouwd als bedoeld in artikel 1b, vierde lid van de Wet geluidhinder. Ook gelet daarop is de buitenmuur geen gevel in de zin van die wet en van het Activiteitenbesluit.

4.7.    Voor zover de Omgevingsdienst geluidmetingen heeft verricht voor de buitenkamer kan het tentdoek waaruit de buitenwand van de buitenkamer grotendeels bestaat niet worden aangemerkt als een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht. Daartoe is van belang dat de buitenkamer door het neerlaten en dichtritsen van het tentdoek weliswaar regen- en winddicht kan worden gemaakt, maar dat het tentdoek desgewenst ook kan worden los geritst en opgerold of verwijderd. In dat geval blijft van de buitenkamer alleen een overkapping over. De buitenwand van de buitenkamer is daarom niet aan te merken als een gevel in de zin van artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder.

4.8.    Gelet op het voorgaande betoogt [appellante] terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de geluidmetingen waarop de invorderingsbesluiten van het college zijn gebaseerd op de juiste locaties zijn verricht. Het college heeft zijn besluiten niet op deze metingen kunnen baseren.

4.9.    Het betoog slaagt.

5.    Reeds gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren ten doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 16 augustus 2017, 5 oktober 2017 en 15 november 2017 alsnog gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling ziet tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 10 februari 2017, 3 april 2017 en 24 juli 2017 te herroepen.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2018 in zaken nrs. 17/2615, 17/3087 en 17/3427;

III.    verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;

IV.    vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 16 augustus 2017, kenmerk 00618505/919216, van 5 oktober 2017, kenmerk 00607337/932955 en van 15 november 2017, kenmerk 00621068/945853;

V.    herroept de besluiten van 10 februari 2017, kenmerk Z.35080/D.207605, van 3 april 2017, kenmerk Z.35080/D.218580, en van 24 juli 2017, kenmerk Z.35080/D.248126;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van de bezwaren, de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6.144,00 (zegge: zesduizend honderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Deurne aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.507,00 (zegge: vijftienhonderdzeven euro) voor de behandeling van de beroepen en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

595.

BIJLAGE

Activiteitenbesluit

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

geluidsgevoelige ruimte: geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

(…)

gevel: gevel als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder;

gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

(…)

woning: gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet (…).

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel uitspraak 201804810-1

(…).

Wet geluidhinder

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

geluidsbelasting binnen een woning: geluidsbelasting binnen een geluidsgevoelige ruimte;

(…)

geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

(…)

gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

(…).

Artikel 1b

(…)

4. In afwijking van artikel 1 wordt onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan:

a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede

b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Regels van het bestemmingsplan "Centrum Deurne"

Artikel 1

In deze regels wordt verstaan onder:

(…)

1.37 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

(…)

Artikel 4

(…)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Centrum aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

h. wonen, in bestaande woningen en uitsluitend op de verdieping, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' de bestaande woningen     op de begane grond zijn toegestaan;

2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -     wonen op verdieping' woningen op de verdieping zijn toegestaan; (…).