Uitspraak 201802581/1/R3


Volledige tekst

201802581/1/R3.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 heeft het college van gedeputeerde staten krachtens de Ontgrondingenwet vergunning verleend aan Landschap Overijssel voor het ontgronden van de percelen, kadastraal bekend als kadastrale gemeente Weerselo, sectie M, nummers 3450, 3451, 3453, 3644 en kadastrale gemeente Lonnekermeer, sectie B, nummers 24, 972, 986, 987, 1002 en sectie AM, nummers 391, 651, 649 en 780 (allen gedeeltelijk) met als doel de uitvoering van PAS-maatregelen in Natura 2000-gebied Lonnekermeer en het ontwikkelen van nieuwe natuur in de omgeving van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben elk een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met zaak nr. ECLI:NL:RVS:2019:1187 behandeld op 24 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Bosma, advocaat te Hengelo en [gemachtigde] en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, ing. J.H. Beuseker, J. Schaap en ing. I.T.T. Wolters, zijn verschenen. Voorts zijn daar Landschap Overijssel, vertegenwoordigd door [gemachtigde], het dagelijks bestuur van waterschap Vechtstromen, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem en [gemachtigde], het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland en het college van burgemeester en wethouders van Enschede, beide vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, als partij gehoord.

Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Het beroep

1.    De ontgrondingsvergunning is verleend voor acht locaties in en in de nabijheid van het Lonnekermeer. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat zijn beroep alleen betrekking heeft op ontgrondingslocatie 1. Op deze locatie is vergund dat de bovenlaag van de perceelsgrond kleinschalig wordt afgeplagd met tien cm.

Intrekking

2.    [appellant] heeft zijn betoog dat moet worden betwijfeld of de behandeling van het besluit valt onder de coördinatieverordening Natura 2000 Overijssel van 9 november 2016, ingetrokken. Verder heeft hij zijn betoog dat de aanmeldingsnotitie door nader archeologisch onderzoek is achterhaald op het punt van archeologische verwachtingswaarden, ingetrokken.

Ontvankelijkheid

3.    Het college betoogt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Het college is van mening dat hij niet of nauwelijks feitelijke gevolgen ondervindt van het bestreden besluit en dat hij, naar objectieve maatstaven gemeten, geen hinder van enige betekenis ondervindt als gevolg van de vergunde ontgronding.

3.1.    Niet in geschil is dat [appellant] eigenaar is van het landgoed dat zich in de directe nabijheid bevindt van de vergunde ontgrondingen. De Afdeling is van oordeel dat reeds het belang van [appellant] als eigenaar van het in de directe nabijheid gelegen landgoed maakt dat hij een rechtstreeks betrokken belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft bij het bestreden besluit.

Het betoog van het college faalt.

Inhoud

4.    Volgens [appellant] dient de ontgrondingsvergunning in samenhang te worden beoordeeld met de andere publiekrechtelijke toestemmingen die zijn genomen in verband met de PAS-maatregelen voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

4.1.    De Afdeling overweegt dat er geen verplichting bestaat tot het coördineren van de ontgrondingsvergunning en de andere publiekrechtelijke toestemmingen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt dat er een MER-beoordelingsbesluit ontbreekt bij de ter inzage gelegde stukken.

5.1.    Het college heeft in de Staatscourant van 25 oktober 2017 mededeling gedaan van het MER-beoordelingsbesluit. Het besluit en de aanmeldingsnotitie en de daarbij behorende stukken zijn op de provinciale website gepubliceerd. Het besluit, de aanmeldingsnotitie en de daarbij behorende stukken hebben van 24 oktober 2017 tot 5 december 2017 ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Enschede en Dinkelland en het provinciehuis te Zwolle, aldus het college. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt dat de beslissing om geen MER te laten maken niet goed is gemotiveerd. Hiertoe stelt hij in de eerste plaats dat Landschap Overijssel na indiening van de MER-beoordeling op 25 augustus 2017 nog aanvullende gegevens heeft ingediend, maar dat het niet duidelijk is welke aanvullende gegevens dit zijn.

6.1.    Het college stelt dat op 26 september 2017 een definitieve MER-beoordeling is ingediend. Een vergelijking tussen het document van 25 augustus 2017 en het document van 26 september 2017 laat zien dat de motivering op enkele onderdelen is aangevuld naar aanleiding van een email met opmerkingen van een ambtenaar van de provincie. De Afdeling is van oordeel dat de beslissing om geen MER te laten maken in zoverre voldoende is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

7.    Verder betoogt [appellant] dat in de aanmeldingsnotitie geen aandacht is besteed aan cumulatie-effecten van de ontgrondingswerkzaamheden met andere maatregelen in het kader van de PAS in Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

7.1.    In paragraaf 3.8 van de aanmeldingsnotitie is ingegaan op de cumulatie van de ontgrondingswerkzaamheden met de maatregelen uit de andere door [appellant] bestreden besluiten. Vermeld is dat uit hydrologisch onderzoek van Arcadis blijkt dat het grondwaterniveau in delen van het Natura 2000-gebied en daarbuiten in de toekomst stijgt door het totale maatregelenpakket, maar dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de agrarische percelen. Verder is vermeld dat de ontgrondingen in samenhang met de overige PAS-maatregelen positief bijdragen aan het herstel en de versterking van natuur- en cultuurhistorische waarden in het Natura 2000-gebied Lonnekermeer en omgeving. Ook is op bladzijde 14 van het MER-beoordelingsbesluit ingegaan op de cumulatieve effecten. Geconcludeerd is dat de cumulatieve effecten geen belangrijke nadelige milieueffecten hebben.

Het betoog faalt.

8.    Voorts betoogt [appellant] dat in de aanmeldingsnotitie geen aandacht is besteed aan de gevolgen voor zijn naastgelegen landgoed.

8.1.    Het college stelt dat er geen effecten zijn te verwachten van de ontgrondingswerkzaamheden op zijn landgoed in de vorm van een hogere grondwaterstand, nu het gaat om het afplaggen van de bovenlaag van de perceelsgrond met slechts tien cm. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Het betoog faalt.

9.    [appellant] betoogt dat het verplicht werken volgens het "Ecologisch werkprotocol Lonnekermeer" ten onrechte niet als voorschrift aan de ontgrondingsvergunning is verbonden. Dit is niet alleen in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, maar ook is niet geborgd dat geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieuaspecten voor het aspect natuur.

9.1.    Artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet luidt: "Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken."

9.2.    De bescherming van de natuurwaarden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Bij besluit van 6 december 2017 heeft het college besloten op de aanvraag van Landschap Overijssel om een vergunning en ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming. Dit besluit bevat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming en een besluit tot weigering van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming. Hiermee stelt het college dat de uitvoerbaarheid van de ontgrondingenvergunning voor de Wet natuurbescherming is verzekerd en dat het om die reden niet nodig is om in het thans bestreden besluit voorschriften op te nemen die natuurwaarden beschermen. De Afdeling acht dit niet onjuist.

Het betoog faalt.

10.    [appellant] betoogt dat een MER nodig is, omdat het Natura 2000-gebied Lonnekermeer en zijn landgoed in het Natuurnetwerk Nederland liggen.

10.1.    Dat het Natura 2000-gebied en het landgoed van [appellant] in het Natuurnetwerk Nederland liggen, betekent op zichzelf niet dat een MER nodig is, aangezien dit niet volgt uit onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Het betoog faalt.

10.2.    [appellant] voert aan dat in de aanmeldingsnotitie ook gekeken had moeten worden naar de effecten van andere maatregelen dan ontgrondingen. Hiertoe stelt hij dat het gaat om een samenhangend pakket van maatregelen.

10.3.    Het college stelt dat de MER-beoordelingsplicht op grond van het Besluit milieueffectrapportage is gekoppeld aan de activiteit ‘ontgrondingen’ en het besluit ‘ontgrondingenvergunning’. Om die reden is de aanmeldnotitie slechts opgesteld voor de MER-beoordelingsplichtige activiteit ‘ontgrondingen’. Dat zijn tevens de enige activiteiten die mogelijk worden gemaakt in de ontgrondingenvergunning. De overige maatregelen zijn, zoals hiervoor is uiteengezet,  meegewogen. De Afdeling is van oordeel dat in de aanmeldnotitie niet verder hoefde te worden ingegaan op de effecten van andere maatregelen dan ontgrondingen.

Het betoog faalt.

11.    [appellant] voert aan dat het in de rede zou liggen om in dit geval een werkplan van de vergunningsaanvrager te vragen als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Ontgrondingenwet.

11.1.    Artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet luidt: "Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken."

Het derde lid, aanhef en onder a, luidt: "De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen in ieder geval inhouden dat een werkplan wordt overgelegd, volgens hetwelk de ontgronding zal geschieden, en dat het toestemming behoeft van een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan."

11.2.    Het college stelt dat het provinciale ontgrondingenbeleid onderscheid maakt tussen functionele en multifunctionele ontgrondingen. Bij multifunctionele ontgrondingen is het hoofddoel winning van zand, maar heeft de winningslocatie tijdens en vooral na gebruik ook andere functies (natuur, recreatie, waterberging, energiewinning). De locatie heeft hierdoor volgens het college toegevoegde waarde voor de omgeving. Een functionele ontgronding is gekoppeld aan de realisatie van een maatschappelijk gewenste functie. Het ontgronden is daarbij geen doel op zich, maar essentieel onderdeel van het uit te voeren werk. In artikel 3, derde lid, van de Ontgrondingenwet is geregeld dat het college een werkplan kan voorschrijven. Het college hanteert als beleid dat bij functionele ontgrondingen geen werkplan wordt opgevraagd. Het college acht het voorschrijven van een werkplan alleen noodzakelijk bij zandwinlocaties met oppervlaktedelfstoffen, waarbij sprake is van een groot werkterrein met installaties voor de verwerking van de vrijkomende grond. Veelal duren multifunctionele ontgrondingen meer dan 20 jaar. In een werkplan moet dan worden beschreven hoe lang de ontgrondingen duren, hoe de werkzaamheden gefaseerd worden, hoe de vrijkomende grond wordt toegepast, en dergelijke. Bij de onderhavige ontgronding is het volgens het college niet nodig om deze onderwerpen nader te regelen in een werkplan, omdat in de vergunning al voldoende is beschreven hoe de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en omdat de werkzaamheden een beperkte looptijd hebben. De Afdeling is van oordeel dat het college voldoende heeft toegelicht waarom in dit geval geen werkplan is voorgeschreven.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.    Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

13.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Polak    w.g. Priem
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

646.