Uitspraak 201801710/1/R2


Volledige tekst

201801710/1/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,

en

de raad van de gemeente Son en Breugel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Ekkersrijt; herziening 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L. Bier, advocaat te Vught, en de raad, vertegenwoordigd door drs. O.G. Schook en D.G.M.W. Hulsen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan heeft betrekking op het bedrijventerrein ten zuiden van het Wilhelminakanaal te Son. Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Ekkersrijt", vastgesteld door de raad op 29 augustus 2013. De herziening heeft betrekking op enkele plandelen, waaronder het perceel van [appellante], en enkele planregels. Voor het overige blijft het bestemmingsplan "Ekkersrijt" van toepassing.

[appellante] is gevestigd aan de [locatie], waar zij een industrieel bedrijf exploiteert. Zij richt zich tegen de naar haar stellen in het bestemmingsplan opgenomen beperking voor het gebruik van haar percelen en tegen de manier waarop de ontsluiting van haar percelen is geregeld.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Planregels

3.    [appellante] betoogt dat het plan, in tegenstelling tot de door de raad gegeven reactie op de zienswijze, niet, althans volkomen onduidelijk, voorziet in het gebruik van haar percelen aan de Kanaaldijk Zuid 24 (hierna: de percelen) ten behoeve van opslag als zelfstandige bedrijfsfunctie. Verder is in ieder geval onzeker of door het opnemen van de aanduiding "opslag" andere activiteiten dan alleen opslag zijn toegestaan. Dit terwijl al door de Afdeling in de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:502, is vastgesteld dat de percelen voor zelfstandige opslag mogen worden gebruikt. Verder betoogt [appellante] dat de raad zijn keuze om de bestaande activiteiten weg te bestemmen onvoldoende heeft gemotiveerd en dat een belangenafweging ontbreekt.

3.1.    Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt:

"De voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. een afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf";

[…]

q. opslag en uitstalling, uitsluitend als onzelfstandig onderdeel ten dienste van het ter plaatse aanwezige bedrijf;

r. opslag en uitstalling ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

[…]".

De percelen van [appellante] hebben volgens de verbeelding de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en daarnaast onder meer de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijventerrein - afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf" en "opslag". Daarmee voorziet het plan in de mogelijkheid om de percelen geheel zelfstandig en naast een gebruik van afvalverwerking of recycling, te gebruiken voor opslag. Deze omschrijving is niet rechtsonzeker.

Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.

Ontsluitingsweg

4.    [appellante] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een ontsluiting bij recht van haar percelen naar de Verlengde Huizingalaan. Van en naar haar perceel vindt vrachtverkeer plaats dat nu gebruik moet maken van de Terraweg. Deze weg ligt grotendeels op het grondgebied van de gemeente Best. Eerder is door het gemeentebestuur van Best een verkeersbesluit genomen om de Terraweg gesloten te verklaren voor vrachtverkeer en nu bestaan er plannen om op de Terraweg bij evenementen eenrichtingsverkeer in te stellen ten behoeve van een nabij gelegen evenementenparkeerterrein. Daarbij is het niet meer mogelijk om het terrein van [appellante] via de Terraweg te verlaten. Daarom heeft [appellante] verzocht in het bestemmingsplan een ontsluiting van haar percelen naar de Verlengde Huizingalaan op te nemen.

Ook is [appellante] van mening dat de raad ten onrechte een alternatievenstudie eist voor de gewenste ontsluiting, omdat het bestemmingsplan "Ekkersrijt" al voorziet in een wijzigingsbevoegdheid om een andere ontsluiting mogelijk te maken zodat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die ontsluiting al vaststaat. Ten onrechte heeft de raad aan zijn weigering om de ontsluiting bij recht mogelijk te maken ten grondslag gelegd dat eerst de gevolgen voor het Natuur Netwerk Brabant dienen te worden onderzocht. Een weg kan volgens [appellante] ook buiten het Natuur Netwerk Brabant worden aangelegd. Ter plaatse is slechts sprake van gronden die in de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn aangewezen als ecologische verbindingszones. De raad heeft in dit geval nagelaten daar onderzoek naar te doen, aldus [appellante].

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de door [appellante] gewenste ontsluiting niet bij de vaststelling van het plan hoefde te worden betrokken, omdat het verzoek van [appellante] onvoldoende concreet was. Er was geen enkele onderbouwing gegeven en het tracéverloop was met een enkele lijn aangeduid. Verder waren de bij de ontsluiting betrokken partijen tijdens de voorbereiding van het plan met elkaar in overleg over de gewenste ontsluiting en mogelijke alternatieven. Volgens de raad heeft [appellante] nagelaten te onderzoeken of een alternatieve ontsluiting aan de zuidzijde van de percelen via het naastgelegen bedrijf [bedrijf] een reële mogelijkheid is en het antwoord daarop tijdig kenbaar te maken.

4.2.    Zoals hiervoor is overwogen, voorziet het plan voor de percelen van [appellante] in een bestemming bij recht voor afvalverwerking, recycling, en daarnaast in een gebruik voor opslag. Een dergelijke bestemming is niet goed denkbaar zonder dat is voorzien in een ontsluiting die ruimtelijk aanvaardbaar is. Ter zitting is door de raad erkend dat de huidige ontsluiting van de percelen van [appellante] onder meer uit een oogpunt van verkeersveiligheid problemen oplevert. Verder staat vast dat de gemeente Best al eerder het tot die gemeente behorende deel van de Terraweg gesloten heeft verklaard voor vrachtverkeer en is niet, althans onvoldoende weersproken gesteld dat deze gemeente zich ook thans verzet tegen vrachtverkeer op de Terraweg.

Voor zover de raad heeft betoogd dat het aan [appellante] was om het nodige onderzoek te doen en er nog besprekingen gaande waren overweegt de Afdeling dat die omstandigheden er niet aan afdoen dat de raad bij het vaststellen van de bedrijfsbestemming had behoren te bezien of de ontsluiting afdoende was geregeld. Nu de raad dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het nemen van een besluit in acht te nemen zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.    In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het plandeel voor de percelen aan de [locatie] met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Opdracht

6.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel en de ontsluiting van de percelen van [appellante] met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.

Proceskosten

7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 21 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ekkersrijt; herziening 2017", voor zover het betreft de bestemming "Bedrijventerrein - 1" ter plaatse van het perceel [locatie] in Son;

III.    draagt de raad van de gemeente Son en Breugel op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van het hiervoor vermelde onderdeel II een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Son en Breugel tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Son en Breugel aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Pans    w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

45-911.