Uitspraak 201800225/1/R3


Volledige tekst

201800225/1/R3.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Gorinchem,

appellant,

en

de raad van de gemeente Gorinchem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Overnachtingsplaatsen Merwedes" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door P.P. van der Werff en ing. R.A. den Breejen, is verschenen.

Buiten bezwaar van partijen is ter zitting een plattegrond overgelegd.

Overwegingen

1.    Het beroep van [appellant] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plan, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Bij de vaststelling van het plan is alleen de toelichting op enkele onderdelen aangepast, de verbeelding en de planregels zijn niet gewijzigd. Ter zitting heeft de raad verklaard dat Rijkswaterstaat nog voor de terinzagelegging van het ontwerpplan bij [appellant] heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om een talud aan te leggen op een gedeelte van zijn, buiten het plangebied gelegen, perceel teneinde de aangrenzende weg te kunnen ophogen. Inmiddels heeft Rijkswaterstaat besloten de toegangsweg aan te sluiten op een reeds bestaande ontsluitingsweg, de Krinkelwinkel, aan welke weg ook het perceel van [appellant] is gelegen. Anders dan [appellant] heeft verondersteld zullen er ter uitvoering van het plan geen werkzaamheden op zijn perceel worden verricht. Ter zitting heeft de raad verklaard dat er ook anderszins geen aanleiding is voor de vrees van [appellant] dat hij ten gevolg van het plan op zijn perceel wateroverlast zal ondervinden. Nu de terinzagelegging van het ontwerpplan overeenkomstig de wettelijke voorschriften heeft plaatsgevonden is de Afdeling ook niet gebleken van feiten of omstandigheden die met zich brengen dat het niet naar voren brengen van een zienswijze bij de raad door [appellant] aan hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep is niet-ontvankelijk.

2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

646.