Uitspraak 201802469/1/R2


Volledige tekst

201802469/1/R2.
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Renswoude,

en

de raad van de gemeente Renswoude,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Barneveldsestraat 34/Catharina Mossellaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en de raad, vertegenwoordigd door M.H.T. Jansen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van drie woningen ten zuiden van de Catharina Mossellaan. Eerder heeft de raad een plan vastgesteld dat voorzag in de bouw van vier woningen. Dat plan is vernietigd bij uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3329.

[appellant] woont aan de Catharina Mossellaan en vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat indien het plan wordt verwezenlijkt.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

3.    [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016, hierna: de Verordening) is vastgesteld. Op grond van de in de Verordening vastgelegde normen voor de zogenoemde ruimte-voor-ruimte regeling, is 4.000 m2 te slopen agrarische bebouwing nodig voor de bouw van drie woningen. In dit geval wordt slechts 2.917 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt. Van deze norm mag worden afgeweken als het plan leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, maar volgens [appellant] heeft de raad dit onvoldoende gemotiveerd. Verder stelt [appellant] dat in het plan een voorwaardelijke verplichting ontbreekt waarmee de in het plan vastgelegde ruimtelijke kwaliteitswinst afdoende planologisch wordt verzekerd. De voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in artikel 6, lid 6.2.2, van de planregels is daarvoor onvoldoende, aldus [appellant].

3.1.    De Afdeling stelt voorop dat de door [appellant] bedoelde vereisten voortvloeien uit de in de Verordening gehanteerde normen en voorwaarden voor de toepassing van de zogenaamde ruimte-voor-ruimte regeling. In de uitspraak van 6 december 2017 is overwogen dat in dit geval is voldaan aan de in de Verordening neergelegde voorwaarden voor het toestaan van drie woningen. De daarvoor benodigde kwaliteitsverbetering is daarbij aan de orde geweest en niet bestreden was dat daaraan was voldaan. Bij de vaststelling van de herijking van de Verordening in 2016 zijn de voorwaarden ongewijzigd gebleven.

Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit, een appellant een nieuw argument kan aanvoeren ten einde te bewerkstelligen dat de rechter terugkomt op een in de eerdere uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet de Afdeling voorbij gaan aan het betoog dat ter plaatse minder dan drie woningen mogen worden gebouwd en dat de benodigde ruimtelijke kwaliteitswinst onvoldoende is verzekerd.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt dat het plan geen onderbouwing bevat op grond waarvan de raad het ruimtebeslag voor de bestemming "Wonen" passend acht bij drie woningen. Volgens [appellant] voorziet het plan enkel in het verminderen van het aantal bouwvlakken van vier naar drie. Daarmee loopt het plan vooruit op de mogelijkheid om alsnog een vierde woning te realiseren en wordt geen gehoor gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017. Bovendien maakt het plan meer mogelijk dan noodzakelijk, aldus [appellant].

4.1.    Niet in geschil is dat het plan de bouw van drie woningen mogelijk maakt. Verder is in de Verordening, noch anderszins, een maximum oppervlakte vastgelegd dat bij een woning mag behoren. De door de Afdeling uitgesproken vernietiging verplichtte de raad er toe om het maximale aantal woningen terug te brengen en had geen betrekking op de omvang van de voor "Wonen" bestemde gronden. In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling niet in dat de raad had moeten oordelen dat de omvang van deze gronden zodanig ruim is dat deze omvang in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet past bij drie woningen. [appellant] heeft voorts niet geconcretiseerd dat de inrichting in het plangebied voor zijn woonomgeving onaanvaardbare gevolgen heeft.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Pans    w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

45-911.