Uitspraak 201803770/1/A1


Volledige tekst

201803770/1/A1.
Datum uitspraak: 27 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

De vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 maart 2018 in zaak nr. 17/2435 in het geding tussen:

de vereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2017 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfshal bij een tuinbouwbedrijf op de [locatie 1] te ’s-Hertogenbosch (hierna ook: het perceel).

Bij besluit van 19 juli 2017 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2018 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

De vereniging heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2019, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Christophe, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], bijgestaan door [gemachtigde D], gehoord.

Overwegingen

1.    Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfshal op het perceel ten behoeve van een tuinbouwbedrijf. De bedrijfshal zal worden gebruikt voor de opslag, bewerking en transport van door [plantenkwekerij], gevestigd op het aan de overzijde van de Donksestraat gelegen perceel [locatie 2], geteelde producten, de stalling van materieel en de opslag van fust. [plantenkwekerij] is een familiebedrijf, gespecialiseerd in de opkweek van prei- en aardbeiplanten. Om de continuïteit en groei van de plantenkwekerij te waarborgen, wordt uitgebreid naar het aan de overkant gelegen perceel op [locatie 1] waar voorheen ook een tuinbouwbedrijf was gevestigd. De op [locatie 1] al aanwezige bedrijfswoning blijft ongewijzigd.

De vereniging kan zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning, omdat het bouwplan naar haar mening in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Noord en Kloosterstraat" (hierna: het bestemmingsplan). Volgens de vereniging maakt de bedrijfshal een onaanvaardbare inbreuk op de landschappelijke en culturele waarden van het gebied Kloosterstraat waarin het is gelegen. De kenmerkende openheid van dit tussen Den Dungen en ’s-Hertogenbosch gelegen buitengebied wordt door de bedrijfshal verder aangetast, aldus de vereniging.

Het college heeft ten behoeve van het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bedrijfshal in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

2.    De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

3.    De vereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouw van een bedrijfshal in strijd is met de in artikel 4.1, onder r, van de planregels opgenomen doeleindenomschrijving tot behoud van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en archeologische waarden en kenmerken van de gronden. Volgens de vereniging doet het bouwplan afbreuk aan het behoud en herstel van de in dit artikel genoemde waarden en kenmerken van de grond. Het college heeft het bouwplan volgens de vereniging ten onrechte niet getoetst aan dit artikel, welk artikel integraal van toepassing is op percelen met een agrarische bedrijvenbestemming en in wezen dezelfde bescherming biedt als een dubbelbestemming of een enkelbestemming met natuurwaarden, aldus de vereniging.

3.1.    Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" toegekend. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het bouwplan voldoet aan de doeleindenomschrijving bedoeld in artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels. Deze doeleindenomschrijving staat op het perceel agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven toe. Naast deze hoofdfunctie laat artikel 4.1 van de planregels ook productiegebonden detailhandel, recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt, kleinschalig kamperen met 15 kampeermiddelen en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en archeologische waarden en kenmerken van de gronden toe. Op grond van artikel 4.1 van de planregels mogen de percelen met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch Bedrijf" worden gebruikt voor al deze in de doeleindenomschrijving genoemde gebruiksmogelijkheden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet tegelijkertijd aan alle in artikel 4.1 van de planregels genoemde doeleinden hoeft te worden voldaan. Gelet op de systematiek van het bestemmingsplan zijn de vermelde doeleinden niet cumulatief van aard, nu enige van die doeleinden ook onderling tegenstrijdig zijn. Een bestemmingsplan verplicht bovendien niet tot het realiseren van al de in dat plan toegelaten gebruiks- en bouwmogelijkheden.

De vereniging betoogt tevergeefs dat artikel 4.1, aanhef en onder r, van de planregels dezelfde bescherming biedt als een enkelbestemming of een dubbelbestemming met natuurwaarden. Dergelijke bestemmingen rusten op bepaalde gronden in het gebied Kloosterstraat maar niet op het perceel. Voor zover de vereniging betoogt dat artikel 4.1, aanhef en onder r, van de planregels met het verlenen van deze omgevingsvergunning ten onrechte buiten werking is gesteld ten faveure van bedrijfsontwikkeling, overweegt de Afdeling dat de planwetgever de in dit artikel genoemde waarden evenmin heeft geborgd met een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening. De in het artikel, onder r, genoemde waarden beperken de overige in artikel 4.1 omschreven doeleinden derhalve niet. Het behoud van de genoemde waarden moet geacht worden te zijn geborgd in de in het bestemmingsplan voor dit perceel opgenomen bouw- en gebruiksregels en de in artikel 4.1 van de planregels opgenomen eis dat per bestemmingsvlak maximaal één agrarisch bedrijf is toegestaan. De Afdeling is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat artikel 4.1 aanhef en onder r, van de planregels aan vergunningverlening voor de bedrijfshal in de weg zou staan.

Het betoog faalt.

4.    De vereniging betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen plan voor landschappelijke inpassing is vereist. Een dergelijk plan is volgens de vereniging nodig om te kunnen beoordelen of aan artikel 4.1, aanhef en onder r, van de planregels wordt voldaan.

4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het bestemmingsplan geen landschappelijke inpassing van bouwplannen op gronden met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" is voorgeschreven. Zoals onder 3.1 is overwogen, worden de in artikel 4.1, aanhef en onder r, van de planregels genoemde waarden niet beschermd door een omgevingsvergunningstelsel en zijn de in artikel 4.1 van de planregels omschreven doeleinden naast elkaar toegestaan. Ter zitting van de rechtbank heeft het college nader toegelicht dat de bedrijfshal, hoewel daartoe geen verplichting bestaat, wel landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig een door een landschapsarchitect opgesteld plan.

Het betoog faalt.

5.    De vereniging betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de in artikelen 4.1, slot, en 4.2.1, aanhef en onder b en g, van de planregels opgenomen bouwregel dat per bestemmingsvlak bebouwing ten behoeve van maximaal één reëel agrarisch bedrijf is toegestaan.

5.1.     De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 4.2.1, aanhef en onder b, van de planregels is opgenomen om het aantal agrarische bedrijven per bestemmingsvlak te beperken. Door de toevoeging van het woord "maximaal" is met de planregel immers bedoeld tegen te gaan dat per bestemmingsvlak meerdere agrarische bedrijven worden opgericht. Daarvan is hier geen sprake. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de planregel niet uitsluit dat één agrarisch bedrijf op meerdere bestemmingsvlakken is gesitueerd. Die situatie doet zich hier voor. Het gaat om de uitbreiding van een bestaand tuinbouwbedrijf, gelegen aan de [locatie 2], met een bedrijfshal die wordt gerealiseerd op perceel [locatie 1], welk perceel is voorzien van een bestaand en zelfstandig bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Ter zitting van de rechtbank heeft [vergunninghoudster] nader toegelicht dat de bedrijfshal noodzakelijk is voor de continuïteit en een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van [plantenkwekerij]. De bestaande bedrijfsbebouwing op perceel [locatie 2] is onvoldoende om de geteelde producten doelmatig te kunnen bewerken, bewaren en transportklaar te maken, aldus [vergunninghoudster]. [plantenkwekerij] is een reëel agrarisch bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen. Met de bedrijfshal is volgens [vergunninghoudster] gewaarborgd dat de geteelde tuinbouwproducten onder optimale omstandigheden, niet beïnvloed door weersomstandigheden, worden opgeslagen en dat kan worden voldaan aan vereiste productcertificeringen. Op dit moment is een deel van de teelt elders opgeslagen in ruimten die niet voldoen aan de kwaliteitseisen, met verlies van producten en plantenmateriaal en extra verkeersbewegingen tot gevolg, aldus [vergunninghoudster]. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de vereniging niet aannemelijk gemaakt dat deze toelichting ondeugdelijk is of op onjuiste uitgangspunten berust. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan ook op dit punt past binnen de bouwregels van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

6.    Nu het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat zich geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Het in dit artikellid neergelegde imperatief-limitatief stelsel brengt met zich dat bij het ontbreken van een weigeringsgrond de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden verleend.

Conclusie

7.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Lubberdink    w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019

531-908.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1.    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[...]

Artikel 2.10

1.    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.3

Om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, kan bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder omgevingsvergunning:

a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;

[…]

Bestemmingsplan "Buitengebied Noord en Kloosterstraat"

Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" toegekend.

Artikel 4.1

De voor "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        een agrarisch bedrijf niet zijnde intensieve veehouderijen;

[…]

k.        productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;

[…]

m.        teeltondersteunende voorzieningen;

n.        recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt waarbij de totale gezamenlijke vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 5 eenheden met in totaal een maximum oppervlakte van 250 m²;

o.        kleinschalig kamperen met maximaal 15 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;

p.    aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

q.    mestbe- en verwerking op en voor eigen bedrijf;

r.    het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en archeologische waarden en kenmerken van de gronden;

s.    aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals paden, wegen, parkeervoorzieningen verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één agrarisch bedrijf

is toegestaan.

Artikel 4.2.1

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

a.    er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd;

b.    per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;

[…]

g.    er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd;

h.    bebouwing is slechts toegestaan indien dit gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf noodzakelijk is voor de continuïteit danwel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

[…]