Uitspraak 201809790/2/R2


Volledige tekst

201809790/2/R2.
Datum uitspraak: 7 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Vianen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Vianen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Sluiseiland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door J. Adriaans en J.A. Duijster-de Boef, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 184 woningen op het Sluiseiland in Vianen. Het plan maakt onder andere de realisatie van een appartementengebouw mogelijk ter plaatse van het noordelijke gedeelte van dit eiland. Het appartementengebouw is voorzien ten oosten van de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B].

3.    Het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] is, zo volgt uit de beroepsgronden in hun beroepschrift, gericht op schorsing van het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het noordelijke gedeelte van het Sluiseiland. [verzoeker A] en [verzoeker B] vrezen, samengevat weergegeven, voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

4.    Ter zitting heeft [bedrijf] toegezegd dat voor het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het noordelijke gedeelte van Sluiseiland, dat voorziet in een appartementengebouw naast de woning van verzoekers, in ieder geval geen omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden aangevraagd vóór 1 januari 2020. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Gelet hierop is niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat [verzoeker A] en [verzoeker B] een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen in het geval dat, ondanks voornoemde toezegging, een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd voordat op het door hun ingestelde beroep is beslist.

5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019

694.