Uitspraak 201809355/2/R2


Volledige tekst

201809355/2/R2.
Datum uitspraak: 7 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te Woerden,

verzoekster,

en

1.    de raad van de gemeente Woerden,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Woerden,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] in Woerden" vastgesteld.

Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] in Woerden.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekster], de raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. R.H.M. Sipman, en de raad en het college, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron, M. al Awwadi en S. Voorend, zijn verschenen.

Voorts is [partij], bijgestaan door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in de bouw van een woning op het perceel [locatie] in Woerden. Voor de bouw van deze woning is bij het besluit van 10 oktober 2018 omgevingsvergunning verleend. [verzoekster] is eigenaar van een woning schuin tegenover het plangebied, aan de overzijde van de Oude Rijn.

3.    [verzoekster] richt zich tegen het plan en de omgevingsvergunning. [verzoekster] heeft verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen, om te voorkomen dat de heiwerkzaamheden voor de fundering van de voorziene woning leiden tot schade aan haar woning. [verzoekster] heeft ter zitting gesteld dat

[partij] zonder vergunning reeds 49 heipalen heeft geslagen en dat dit schade heeft toegebracht aan haar woning. [verzoekster] heeft voorts verduidelijkt dat het verzoek met name is gericht op het voorkomen van verdere schade, aangezien de vergunning volgens haar voorziet in het slaan van 56 heipalen.

4.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat door de inwerkingtreding van het plan en de omgevingsvergunning op het perceel [locatie] onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan en overweegt daartoe het volgende.

Niet in geschil tussen partijen is dat [partij] op 21 juli 2018 zonder omgevingsvergunning 49 heipalen heeft geslagen. Aangezien deze heiwerkzaamheden reeds zijn uitgevoerd, kunnen deze door schorsing van de bestreden besluiten niet meer worden voorkomen, zodat in zoverre met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid.

Voorts is gebleken dat verweerders zich op het standpunt stellen dat de omgevingsvergunning is verleend voor die 49 heipalen die eerder zijn geslagen. Zij bestrijden dat de vergunning voorziet in het slaan van 56 heipalen. [partij] heeft dit standpunt bevestigd en gesteld dat alle voor de woning vergunde en benodigde heipalen zijn geslagen. Wegens de vrees van [verzoekster] voor toekomstige heiwerkzaamheden, heeft vergunninghouder ter zitting toegezegd dat op het perceel [locatie] hoe dan ook geen heiwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. De raad en het college hebben ter zitting verklaard uitdrukkelijk erop toe te zien dat er geen heiwerkzaamheden meer zullen worden uitgevoerd. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek ook in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid. Indien op enig moment toch heiwerkzaamheden dreigen te zullen worden uitgevoerd, kan

[verzoekster] meteen een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen.

5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019

694.