Uitspraak 201807032/1/A1


Volledige tekst

201807032/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Vierhouten, gemeente Nunspeet,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 augustus 2018 in zaak nr. 18/1857 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Vierhouten afgewezen.

Bij besluit van 20 maart 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[belanghebbende] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nadere uiteenzetting ingediend.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont op het perceel [locatie 2] te Vierhouten. Tussen zijn perceel en het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) bevindt zich een erfafscheiding die toebehoort aan [belanghebbende]. [appellant] stelt dat de erfafscheiding op een andere plek staat dan bij besluit van 7 april 2017 is vergund. Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat het zich op het standpunt stelt dat de erfafscheiding bij besluit van 7 april 2017 gelegaliseerd is.

Hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. Volgens [appellant] legaliseert de bij besluit van 7 april 2017 verleende omgevingsvergunning de erfafscheiding niet, omdat deze niet verleend is voor de erfafscheiding zoals die feitelijk aanwezig is.

2.1.    [appellant] heeft eerder al eens in het kader van een handhavingsprocedure tegen de erfafscheiding dezelfde beroepsgrond aangevoerd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3872, heeft het college bij het besluit van 7 april 2017 een omgevingsvergunning aan [belanghebbende] verleend voor de erfafscheiding zoals die feitelijk aanwezig is. Er bestaat geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Nu de Afdeling heeft geoordeeld dat het door [appellant] ingestelde hoger beroep ongegrond is, is de voorwaarde waaronder [belanghebbende] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep komen te vervallen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

457-884.