Uitspraak 201801647/1/A1


Volledige tekst

201801647/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Hengelo (hierna ook tezamen: [appellant A] en anderen),

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de gemeente.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2018, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door B. Leferink, H. Fikken en L. Davina, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen zijn standpunt toe te lichten waarom plaatsing van een ORAC op de door [appellant A] en anderen aangedragen alternatieve locatie een zware ingreep op de hoofdgroenstructuur zou inhouden.

Bij brief van 10 december 2018 heeft het college een toelichting gegeven en nadere stukken ingediend. [appellant A] en anderen hebben bij brief van 4 januari 2019 gereageerd.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Bij het besluit van 9 januari 2018 heeft het college concrete locaties in de gemeente Hengelo aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer is voorzien in plaatsing van een ORAC, aangeduid met nummer 6408, ter hoogte van de woningen aan de Rijnstraat 44 en 46 (hierna: de locatie). [appellant A] en anderen wonen nabij de locatie en kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.

Ontvankelijkheid

2.    Het besluit van 9 januari 2018 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het ontwerpplaatsingsplan heeft in de periode van 6 september 2017 tot en met 17 oktober 2017 ter inzage gelegen. Van het ontwerp is kennisgegeven in het blad "Gemeentenieuws" van 5 september 2017. Niet in geschil is dat [appellant D] over het ontwerpplaatsingsplan geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. Ter zitting is door [appellant B] toegelicht dat [appellant D] ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplaatsingsplan nog niet in zijn woning nabij de locatie woonde, maar dat hij toen zijn woning aldaar aan het verbouwen was.

2.1.    Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

2.2.    De Afdeling stelt vast dat de locatie reeds in het ontwerpplaatsingsplan was opgenomen. De Afdeling is niet gebleken dat [appellant D] redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt dat hij geen zienswijze hierover naar voren heeft gebracht. De omstandigheid dat [appellant D] ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplaatsingsplan nog niet in zijn woning nabij de locatie woonde, is geen rechtvaardiging als hiervoor bedoeld. Gelet op het feit dat [appellant D] de woning ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aan het verbouwen was, was hij op dat moment eigenaar of huurder van de woning. Het lag dan ook op zijn weg om zich naar aanleiding van de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplaatsingsplan van de inhoud van dat ontwerp op de hoogte te stellen en eventueel naar aanleiding daarvan een zienswijze naar voren te brengen. Dit betekent dat hij geen beroep kan instellen tegen het besluit van 9 januari 2018. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant D], is dan ook niet-ontvankelijk.

In de navolgende overwegingen wordt met [appellant A] en anderen uitsluitend gedoeld op [appellant A], [appellant B] en [appellant C], die wel een zienswijze naar voren hebben gebracht.

Geschiktheid locatie

3.    [appellant A] en anderen betogen dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie heeft kunnen overgaan omdat een ORAC op de locatie zal leiden tot een toename van de verkeersoverlast en parkeerdruk. Zij verwachten dat ruim 200 huishoudens gemiddeld twee keer per week gebruik zullen maken van deze ORAC en dat daardoor veelvuldig voor hun woningen zal worden geparkeerd.

3.1.    De Afdeling stelt voorop dat het college bij de keuze voor een locatie voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toekomt. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen en de Afdeling niet zelf bepaalt wat zij de beste keuze vindt. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.2.    Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college verscheidene criteria, zoals neergelegd in het besluit van de raad van de gemeente Hengelo van 1 juli 2015, gehanteerd. De criteria zijn:

-    de gemiddelde brengafstand naar een ondergrondse container binnen de bebouwde kom is 250 m;

-    minimaal 200 huishoudens op een ondergrondse container;

-    in verband met verkeersveiligheid locaties waar mogelijk op doorgaande routes;

-    rekening houden met kabels/leidingen en hoofdgroenstructuur;

-    bij voorkeur op gemeentegrond, op redelijke afstand van woningen.

3.3.    Het college heeft bij brief van 13 januari 2018 gereageerd op de zienswijze van [appellant A] en anderen. Daarin staat dat er geen parkeerplaatsen verloren gaan door de plaatsing van de ORAC. Het college verwacht dan ook geen toename van de parkeerdruk als gevolg van de aanwijzing van de locatie. Verder zijn alle locaties uit het ontwerpplaatsingsplan ter toetsing voorgelegd aan verkeersdeskundigen van de gemeente. De locaties zijn met betrekking tot verkeersveiligheid en verkeersoverlast positief beoordeeld.

Gelet op deze toelichting is de Afdeling niet gebleken dat de aanwijzing van de locatie tot een zodanig onaanvaardbare toename van verkeersoverlast of parkeerdruk leidt dat het college de locatie niet in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC.

Het betoog faalt.

4.    [appellant A] en anderen betogen dat de plaatsing van de ORAC zal leiden tot overlast door zwerfvuil rondom de locatie. Zij wijzen daarbij op diverse krantenartikelen waaruit blijkt dat zwerfvuil in Hengelo veel voorkomt en dat afvalcontainers onvoldoende worden geleegd.

4.1.    Het college heeft in de Nota van antwoord gereageerd op de door belanghebbenden over het ontwerpplaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen. Daarin staat dat weliswaar niet kan worden gegarandeerd dat de locaties van de ORAC’s te allen tijde schoon zullen zijn, maar dat de containers wekelijks worden geleegd en dat wordt opgetreden tegen onjuist gebruik.

Gelet hierop heeft het college in de vrees voor hinder als gevolg van zwerfafval geen reden hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

5.    [appellant A] en anderen betogen dat de korte afstand tussen de locatie en hun woningen zal leiden tot waardevermindering van hun woningen.

5.1.    Het college heeft in de Nota van antwoord toegelicht dat de ORAC’s grotendeels ondergronds worden geplaatst, waarbij de hoogte van het bovengrondse gedeelte ongeveer 1 m bedraagt. Volgens het college leidt plaatsing van de ORAC’s dan ook niet tot vermindering van het straatbeeld, uitzicht en woongenot.

In de enkele stelling van [appellant A] en anderen dat plaatsing van de ORAC tot waardevermindering van hun woningen zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellant A] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van hun woningen als gevolg van de plaatsing van de ORAC zodanig zal dalen dat van plaatsing had moeten worden afgezien.

Het betoog faalt.

Alternatieve locatie

6.    [appellant A] en anderen betogen dat het college de voorkeur had moeten geven aan de door hen in de zienswijze op het ontwerpplaatsingsplan voorgestelde alternatieve locatie. Deze bevindt zich ongeveer 50 m verderop aan de overkant van de Rijnstraat. Deze locatie is geschikter omdat omliggende woningen er geen zicht op zullen hebben en plaatsing van een ORAC op deze locatie niet leidt tot verandering van de aanrijroute en geen gevolgen heeft voor infrastructuur, kabels en de hoofdgroenstructuur, aldus [appellant A] en anderen. Volgens [appellant A] en anderen heeft het college dit alternatief afgewezen omdat er zwerfvuil in de aangrenzende beek zou kunnen waaien. Het plaatsingsplan voorziet echter ook in een ORAC, aangeduid met nummer 6501, naast de beek aan de Vikkerhoekweg. Het college heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom dit wel aanvaardbaar is, aldus [appellant A] en anderen. Daarbij komt dat het college heeft aangeboden een haag te plaatsen rondom de locatie, zodat de ORAC aan het zicht wordt onttrokken. Dezelfde maatregel zou kunnen worden genomen op de alternatieve locatie, om te voorkomen dat er zwerfvuil in de beek kan waaien. Het wijkbestuur is bereid de kosten daarvan te dragen. Gelet hierop heeft het college de afwijzing van de alternatieve locatie onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellant A] en anderen.

6.1.    Uit de Nota van antwoord volgt dat het college zich op het standpunt stelt dat aanwijzing van de door [appellant A] en anderen aangedragen alternatieve locatie leidt tot een zware inbreuk op de hoofdgroenstructuur en daarom onwenselijk is. Het college heeft in dit verband ter zitting verwezen naar het advies "Wilderingshoek container 6408" (hierna: het advies) van groenexpert J.P. Verhoek, dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellant A] en anderen is opgesteld. In het advies is geconcludeerd dat de plaatsing van een ORAC op de aangewezen locatie leidt tot een lichte inbreuk op de hoofdgroenstructuur. Volgens het advies bevindt de alternatieve locatie zich teveel in de invloedsfeer van de Woolderbinnenbeek, en zou dit daarom tot een zware inbreuk op de hoofdgroenstructuur leiden.

In zijn brief van 10 december 2018 heeft het college verwezen naar een aanvullend advies van Verhoek. Daarin is toegelicht dat plaatsing van een ORAC op de aangewezen locatie een lichte ingreep op de hoofdgroenstructuur inhoudt, omdat ter plaatse geen waardevolle soorten leven, de locatie niet direct van belang is voor het vergroten, verbinden of verbeteren van leefgebieden, en omdat door de aanwijzing geen ecologische verbinding wordt doorgesneden. Weliswaar schaadt de aanwijzing het ruimtelijke, groene aanzien van de wijk in enige mate, maar omdat ter plaatse al een pompgemaaltje aanwezig is met een half verhard pad daarnaartoe en de locatie zoveel mogelijk daarop aansluit, is geen sprake van een ingrijpende inbreuk, aldus het aanvullend advies. In het aanvullend advies is verder toegelicht dat de alternatieve locatie in de beekzone van de Woolderbinnenbeek ligt. Omdat de beken en beekzones een specifiek en waardevol ecologisch milieu vertegenwoordigen, is dit gebied van belang om leefgebieden te vergroten, verbinden of verbeteren. Vanwege de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de beken zou plaatsing van een ORAC op de alternatieve locatie daarnaast leiden tot een ingrijpende inbreuk op het ruimtelijke, groene aanzien van de wijk. Tot slot is omlegging van verbindingszones waarbij een gelijkwaardige situatie wordt gecreëerd niet mogelijk, aldus het aanvullend advies.

6.2.    In hun reactie van 4 januari 2019 betogen [appellant A] en anderen dat het advies en het aanvullend advies onvoldoende zijn. De afstanden van de aangewezen locatie en de alternatieve locatie tot de Woolderbinnenbeek zijn namelijk even groot, zodat er geen verschil is in de hoeveelheid zwerfvuil die in de beek kan waaien. Daarbij komt dat ORAC 6501 aan de Vikkerhoekweg zich op nog kortere afstand van een beek bevindt. Verder is het college ten onrechte niet ingegaan op de mogelijkheid om een heg rondom de alternatieve locatie te plaatsen, zodat zwerfvuil niet in de Woolderbinnenbeek kan waaien, aldus [appellant A] en anderen.

6.3.    Gelet op de nadere motivering in het aanvullend advies, dat aansluit op de motivering van de afwijzing van de alternatieve locatie in het advies, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten kiezen voor de alternatieve locatie, omdat die locatie zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de aangewezen locatie. Hetgeen [appellant A] en anderen in hun brief van 4 januari 2019 hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, nu de mogelijkheid dat zwerfvuil in de Woolderbinnenbeek kan waaien niet ten grondslag is gelegd aan het standpunt van het college dat de plaatsing van een ORAC op de alternatieve locatie een zware inbreuk op de hoofdgroenstructuur zou inhouden en het college in dat standpunt grondslag heeft kunnen vinden om niet voor de alternatieve locatie te kiezen.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

7.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant D], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door van [appellant A], [appellant B] en [appellant C], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Polak    w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

531-912.