Uitspraak 201802780/1/R1


Volledige tekst

201802780/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Weert,

2.    [appellant sub 2], wonend te Weert, en anderen,

en

de raad van de gemeente Weert,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Kazernelaan 101" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

Stichting Horne Quartier Weert (hierna: Stichting HQ) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2019, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [appellant sub 2] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.K.M.G. Creemers en ing. M.W. Arts, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting HQ, vertegenwoordigd door mr. A.D.A. Quaedvlieg, advocaat te Weert, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie P, nummers 5278, 5280, 5833, 5834 en 6134. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kazernelaan, aan de westzijde door de Nelissenhofweg en aan de zuidzijde door de Parklaan. Stichting HQ is eigenaar van het plangebied.

Het plan heeft betrekking op de transformatie van de Van Horne kazerne, die voorheen in gebruik was ten behoeve van militaire doeleinden. Ter plaatse is in de monumentale kazernegebouwen thans onder andere een asielzoekerscentrum gevestigd. Dit asielzoekerscentrum is toegestaan op grond van een tijdelijke vergunning voor een periode van vijf jaar. Daarnaast zijn ter plaatse een sporthal, een zwembad, verblijfsgebouwen, opslagloodsen en parkeerterreinen aanwezig. In het plangebied zijn vijf pleinen beoogd waaraan elk een andere functie komt te liggen, zoals het Educatieplein, het Zorgplein en het Sportplein.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

3.    [appellant sub 1] woont aan de [locatie] te Weert. Hij heeft onder meer bezwaar tegen het in het plan opnemen van bestaande, maar niet benutte bouwmogelijkheden.

Ontvankelijkheid

4.    Stichting HQ heeft betoogd dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij volgens haar geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. In dit verband heeft zij erop gewezen dat de woning van [appellant sub 1] niet grenst aan het plangebied en [appellant sub 1] vanuit zijn woning geen zicht heeft op het plangebied. Ook anderszins zal [appellant sub 1] geen gevolgen ondervinden van het plan, aldus Stichting HQ.

4.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

4.2.    Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] op ongeveer 120 m afstand van het plangebied woont. Hoewel [appellant sub 1] vanuit zijn woning geen zicht op het plangebied heeft, is de Afdeling van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, gelet op de genoemde afstand in combinatie met onder meer de verkeersaantrekkende werking van deze ontwikkelingen op de route waaraan [appellant sub 1] woont, zodanig is dat het belang van [appellant sub 1] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Gelet hierop dient hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt.

Inhoudelijk

5.    [appellant sub 1] betoogt allereerst dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de vaststelling van het plan en dat zijn zienswijzen niet vóór de vaststelling van het plan zijn beantwoord door de raad.

5.1.    [appellant sub 1] heeft schriftelijk een zienswijze naar voren gebracht. De Awb noch de Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het horen van de indieners van zienswijzen voordat de raad beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarnaast ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in dit kader onzorgvuldig heeft gehandeld. De raad was voorts niet verplicht [appellant sub 1] voorafgaand aan de vaststelling van het plan de concept-beantwoording van zijn zienswijzen te verstrekken. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de raad uit een oogpunt van zorgvuldigheid deze informatie wel vóór de vaststelling van het plan had moeten verstrekken. De definitieve beantwoording van de zienswijzen heeft daarbij gelijktijdig met de vaststelling van het plan plaatsgevonden, zodat het ook niet goed mogelijk was deze beantwoording eerder te verstrekken.

Het betoog faalt.

6.    Verder betoogt [appellant sub 1] dat onvoldoende kenbaar is gemaakt dat de bestaande, maar niet-benutte bouwmogelijkheden ten behoeve van militaire doeleinden uit het vorige bestemmingsplan "Woongebied 2014" in het voorliggende plan gehandhaafd blijven, terwijl de bestemming "Maatschappelijk - Militair terrein" wel is gewijzigd naar "Maatschappelijk".

6.1.    De raad heeft er terecht op gewezen dat in de plantoelichting behorende bij zowel het ontwerpplan als het vastgestelde plan meerdere malen staat genoemd dat de in het vorige bestemmingsplan "Woongebieden 2014" opgenomen bouwmogelijkheden in het voorliggende plan gehandhaafd blijven. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende kenbaar zou zijn dat de bestaande, maar niet-benutte bouwmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan "Woongebied 2014" in het voorliggende plan gehandhaafd blijven. De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat ervoor gekozen is om - nu het plangebied een oppervlakte heeft van ongeveer 18 hectare - de bouwmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan te handhaven, zodat nieuwbouw of transformatie van bestaande gebouwen mogelijk blijft en verloedering van de gronden wordt tegengegaan. Deze keuze acht de Afdeling niet onredelijk. Tevens is hierbij van belang dat op grond van artikel 3, lid 3.2.2, onder b, van de planregels het bouwvlak niet geheel maar voor maximaal 40% mag worden bebouwd.

Het betoog faalt.

7.    Verder voert [appellant sub 1] aan dat onduidelijk is of op grond van de planregels bewoning dan wel langdurig verblijf is toegestaan en wat hieronder dan dient te worden verstaan.

7.1.    Blijkens de verbeelding is aan het gehele plangebied de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Artikel 1, lid 1.45, van de planregels luidt: "Onder het begrip onzelfstandig verblijf dient te worden verstaan woonruimte waarbij sprake is van kamerbewoning en waarbij keuken, douche en toilet worden gedeeld."

Artikel 3, lid 3.1.1, luidt: "De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;

b. horeca van categorie 1 en 2 die verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming;

c. detailhandel en dienstverlening die verband houden met en ondergeschikt zijn aan de geldende bestemming;

d. kantoren en bedrijvigheid die verband houden met en ondergeschikt zijn aan de geldende bestemming;

e. sportvoorzieningen en recreatieve doeleinden;

f. onzelfstandig verblijf verband houdend met de hierboven genoemde functies;

[…];

j. bestaande verkeersvoorzieningen;

[…]."

7.2.     De Afdeling is van oordeel dat op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, onder f, van de planregels in samenhang bezien met artikel 1, lid 1.45, geen zelfstandige woningen zijn toegestaan, maar uitsluitend kamerbewoning met gedeelde voorzieningen welke bewoning verband dient te houden met de in lid 3.1.1, onder a tot en met e, genoemde functies. Anders dan [appellant sub 1] vreest, is de huisvesting van arbeidsmigranten derhalve niet toegestaan op grond van de planregels. Ter zitting heeft de raad verklaard dat tegen dit gebruik thans ook handhavend wordt opgetreden.

Het betoog faalt.

8.    [appellant sub 1] betoogt in zijn beroepschrift verder dat in het plangebied een "Biobased Academy" zal worden gerealiseerd. Volgens hem is een dergelijk instituut echter niet passend in de omgeving, omdat daarin wordt gewerkt met en voor de bio-chemische industrie en mogelijk voor landbouworganisaties of andere bedrijven.

8.1.    In paragraaf 4 van de plantoelichting staat dat onder meer een Ontwikkelingsplein zal worden gerealiseerd waar een Biobased Academy zal worden opgericht die zich buigt over veelal maatschappelijke vraagstukken, zoals vermindering van afval en vermindering van gebruik van fossiele brandstoffen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat daarbij geen sprake is van zelfstandige bedrijvigheid en dat dit op grond van artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels ook niet is toegestaan, maar van educatie aan de hand van kleinschalig laboratoriumonderzoek. Ter zitting heeft Stichting HQ echter verklaard dat er in het plangebied geen Biobased Academy meer zal worden gerealiseerd. [appellant sub 1] heeft te kennen gegeven dat hij deze grond niet langer meer handhaaft.

Het betoog behoeft dan ook geen verdere bespreking.

9.    Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onzeker is, nu onduidelijk is op welke manier rekening is gehouden met planschade.

9.1.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat tussen de gemeente en Stichting HQ een planschadeovereenkomst is gesloten waarbij is vastgelegd dat planschade verhaald kan worden op Stichting HQ. Op voorhand is niet aannemelijk dat die kosten zodanig hoog zouden kunnen zijn dat Stichting HQ deze niet zou kunnen dragen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

10.    Verder wijst [appellant sub 1] erop dat de bestuursovereenkomst waarin de aanwezigheid van het asielzoekerscentrum is vastgelegd verlengd zou kunnen worden.

10.1.    De Afdeling stelt vast dat een asielzoekerscentrum op grond van artikel 3, lid 3.1.1, onder a, van de planregels is toegestaan binnen de bestemming "Maatschappelijk". Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] geen inhoudelijke bezwaren daartegen aanvoert. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet heeft mogen vaststellen. De raad heeft daarbij ter zitting te kennen gegeven dat met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers een bestuursovereenkomst is gesloten waarin is vastgelegd dat op het voormalige kazerneterrein voor de duur van maximaal vijf jaar, dat wil zeggen tot september 2020, tijdelijke opvang van asielzoekers zal plaatsvinden. Volgens de raad is het zeer onaannemelijk dat deze overeenkomst verlengd zal worden, mede gelet op het ontbreken van maatschappelijk en politiek draagvlak.

Het betoog faalt.

11.    Ten slotte voert [appellant sub 1] aan dat zonder vergunning een bestaande container is verplaatst naar een andere locatie binnen het plangebied.

11.1.    De Afdeling overweegt dat het zonder vergunning verplaatsen van de desbetreffende container een kwestie van handhaving betreft, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.    Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

Intrekking

14.    Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen hun beroep, voor zover gericht tegen de met de vaststelling van het plan opgenomen begripsomschrijving van onzelfstandig verblijf in artikel 1, lid 1.45, van de planregels, ingetrokken.

Inleiding

15.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is ingediend door [appellant sub 2] en 14 andere bewoners van de Ambachtenhof en Keperhof. Zij hebben geen zienswijzen naar voren gebracht. [appellant sub 2] en anderen hebben bezwaar tegen de bestaande ingang van het kazerneterrein aan de Ambachtenhof.

Ontvankelijkheid

16.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", voor zover daarmee de bestaande uitweg van het kazerneterrein naar de Ambachtenhof planologisch is toegestaan. Zij betogen onder meer dat deze uitweg verkeersonveilige situaties op de Ambachtenhof en een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft.

16.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij tegen het ontwerpplan geen zienswijzen naar voren hebben gebracht en het plan in zoverre niet gewijzigd is vastgesteld.

16.2.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp en betrokkenen door deze wijzigingen in een nadeliger positie zijn gebracht, dan wel indien een belanghebbende anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

16.3.    Deze omstandigheden doen zich niet voor. Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" ter plaatse van de bestaande uitweg van het kazerneterrein naar de Ambachtenhof noch de bijbehorende planregels zijn gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan. Dat met de vaststelling van het plan de plantoelichting is gewijzigd in die zin dat in paragraaf 5.7 is aangevuld dat het kazerneterrein ook reeds een bestaande uitweg naar de Ambachtenhof heeft, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat [appellant sub 2] en anderen in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het ontwerp. Immers, deze uitweg is niet op grond van de plantoelichting planologisch toegestaan maar op grond van artikel 3, lid 3.1.1, onder j, van de planregels en dit artikelonderdeel is niet gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan.

Conclusie

17.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is niet-ontvankelijk.

18.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Polak    w.g. Driessen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

634.