Welkomstwoord bij symposium Koninkrijks PG-overleg over rechtshandhaving in koninkrijksverband


Welkomstwoord van vice-president mr. Thom de Graaf bij het symposium Koninkrijks PG-overleg over rechtshandhaving in koninkrijksverband in de Gotische zaal van Paleis Kneuterdijk in Den Haag op 3 december 2024.

Excellenties, dames en heren,

Van harte welkom in deze historische Gotische zaal van Paleis Kneuterdijk, rond 1840 gebouwd door koning Willem II en koningin Anna Paulowna. De zaal hing destijds vol met schilderijen en werd af en toe ook als kerk gebruikt. Dat doen we nu niet meer en de schilderijen werden na de dood van Willem II door zijn zoon verkocht om zijn enorme schulden te dekken. Wat rest is een fraaie zaal voor bijeenkomsten als deze, met of zonder orgel.

Ik sta vanmiddag voor u als spullenbaas en niet als gastheer, dat zijn de drie uitnodigende procureurs-generaal. Het is immers een conferentie van het OM aan weerszijden van de oceaan, niet van de Raad van State. Ik verschaf dus ‘opzettelijk gelegenheid’, maar gelukkig niet in de zin van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht, tenzij u natuurlijk snode bedoelingen heeft. Ik verschaf graag gelegenheid om terug te kijken op de gezamenlijke strafrechtelijke samenwerking in koninkrijksverband en hopelijk ook vooruit te kijken. Dat is nuttig en nodig. Ik hoop dat u vandaag inspiratie zult opdoen voor het volgende hoofdstuk in de rechtshandhaving in koninkrijksverband.

Dat uw bijeenkomst vandaag hier plaatsvindt is deels toeval en deels toch ook weer niet. De Raad van State is, zoals u denk ik weet, een institutie van en voor het hele Koninkrijk. De Raad heeft eigenlijk een dubbele gedaante. Grondwettelijk Raad van State van Nederland en krachtens het inmiddels 70 jaar bestaande Statuut ook Raad van State van het Koninkrijk. Van het Koninkrijk, dus niet alleen van het land Nederland. Ik hecht eraan om dat te benadrukken. Wij hebben hier in huis daarom ook een ruime mate van Caribische expertise, met onder meer staatsraden afkomstig uit de Caribische landen van het Koninkrijk in de Afdeling advisering, maar ook staatsraden bestuursrechtspraak die als plaatsvervangend lid van het Gemeenschappelijk Hof hun aandeel leveren aan de bestuursrechtspraak op de eilanden. De voormalige voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak is begin dit jaar zelfs volledig overgestapt naar het Hof in Willemstad.

En we werken wat de advisering betreft goed samen met de drie Caribische Raden van Advies, bijvoorbeeld bij de voorbereiding van het recente advies over de toekomst van het Statuut van het Koninkrijk.

De Raad van State heeft in het verleden heel wat gevraagde en ongevraagde adviezen over koninkrijkaangelegenheden afgegeven en daarbij als constante steeds gewezen op de noodzaak van samenwerking; dat is de kracht van het Koninkrijk. Om het kernachtig uit te drukken: niet de bevoegdheidsverdeling – wie gaat waar over? – is de essentie van het Koninkrijk, maar het verband over de landen heen dat ons in staat stelt om meer te zijn dan alleen maar een formele staatkundige structuur.

De rechtshandhaving is een elementaire en klassieke overheidstaak die vaak in het middelpunt van de publieke belangstelling staat. Dat is terecht omdat een land in naam een rechtsstaat kan zijn, maar niet als zodanig functioneert als de rechtsorde niet wordt gerespecteerd en gehandhaafd. Dat betekent ten minste dat de fundamentele rechten van eenieder worden gewaarborgd en beschermd, dat niemand boven de wet staat, dat die wet en het recht worden gehandhaafd en dat de overheid rechtvaardigheid nastreeft maar ook duidelijk aangeeft waar de grenzen liggen en ingrijpt als die dreigen te worden overschreven. Daarvoor is onder meer een stevige strafrechtketen noodzakelijk.

De vraag is niet of we niet allemaal dit geloofsartikel belijden, maar of we ook daadwerkelijk bereid zijn om daarnaar te handelen. Het antwoord is natuurlijk, u weet dat als geen ander: het kan altijd beter. Hier, in Europees Nederland, maar zeker ook in de Caribische delen van het Koninkrijk.

De voorzitter van het college van procureurs-generaal kijkt in zijn recente boek ‘De troost van gebrekkig strafrecht’[1] terug op de afgelopen vijftig jaar rechtshandhaving in Nederland. Hij ziet ongeduld van burger en overheid, teleurstelling en daaropvolgende onmatigheid met de zoveelste nieuwe wetgeving en het zoveelste nieuwe beleid om binnen zeer afzienbare tijd een betere samenleving dichterbij te brengen.[2] Ik herken dat beeld wel en zeg tegen de heer Otte – ook bij wijze van troost wellicht – dat dezelfde fenomenen zichtbaar zijn in nagenoeg alle andere takken van overheidssport.

De opwaartse druk van incidenten, media-aandacht, privaat ongeluk en politiek ongeduld levert – ik druk mij voorzichtig uit – niet altijd goed, effectief en afdwingbaar beleid op. En als dat in theorie en in abstracto wellicht wel zo zou zijn, dan is het nog maar de vraag of de uitvoeringsorganen in staat zijn dit in de praktijk voor elkaar te krijgen.

Dat is natuurlijk nooit een reden om alles maar op zijn beloop te laten, maar wel om een zekere bescheidenheid in acht te nemen in de stapeling van overheidsbeleid, ook in de rechtshandhaving. Ook hier gelden de wijze woorden van de oude Drees: “niet alles kan en zeker niet tegelijkertijd.”

De rechtshandhaving in de Caribische delen van het Koninkrijk kent extra dimensies van complexiteit. Kleinschalige landen en openbare lichamen, culturele verschillen met Europees Nederland, maar ook tussen de eilanden onderling, politiek bestuur dat bij tijd en wijle nogal volatiel en labiel is, integriteit die niet altijd verzekerd is, zelfs niet op het hoge bestuursniveau, beperkte capaciteit, lastige werkomstandigheden en een kleine lokale arbeidsmarkt om als politie, kustwacht, douane of OM uit te kunnen putten. Europees-Nederlandse inbreng blijft onder al deze omstandigheden onvermijdelijk, al wordt die op politiek niveau niet altijd gewaardeerd.

De trots en eigenwaarde die de autonomie van de landen vanzelfsprekend met zich meebrengt, zorgen ook met regelmaat voor wantrouwen die de samenwerking en de ondersteuning onder druk kan zetten. Zo dreigen soms vicieuze cirkels – velen in deze zaal kunnen daarover meepraten. Ik zeg dat allemaal met diep respect voor al degenen die zich dag in dag uit binnen het Caribisch OM, maar ook de politie, het RST, de kustwacht en andere verbanden inzetten voor de rechtshandhaving in het Koninkrijk. Het is waarlijk geen geringe opgave en iets meer waardering daarvoor in Den Haag zou zeker op zijn plaats zijn.

Regelmatig is ervoor gepleit om rechtshandhaving in de Cariben een overkoepelende koninkrijkstaak te maken. In de praktijk zou dat betekenen dat niet de autonome landen en hun regeringen verantwoordelijk zouden zijn, maar de koninkrijksregering, lees de Nederlandse minister van Justitie & Veiligheid die dan als koninkrijksminister zou optreden. Wellicht dat het dan allemaal wat overzichtelijker zou worden (althans lijken) maar of het ook een oplossing zou zijn voor de vele problemen op dit gebied waag ik te betwijfelen. En er zijn bovendien fundamentele bezwaren tegen aan te voeren. Wat daar ook van zij, het is ook sinds ‘10-10-10’ een gepasseerd station.

De Raad van State van het Koninkrijk bracht enkele weken geleden een spontaan advies aan de rijksministerraad uit over het nu 70 jaar bestaande Statuut. Kern daarvan is dat het Statuut geen verouderd document is en nog steeds een bruikbare structuur oplevert om de onderlinge samenhang tussen de koninkrijksdelen te borgen en gelijkwaardigheid te bevorderen. Maar dan moeten we wel bereid zijn boven de letters van 1954 uit te stijgen en de geest van het Statuut als uitgangspunt te nemen: de wil om een verband te zijn en te blijven en – naar het woord van Koningin Wilhelmina – elkander bij te staan.

Wat volgens het advies van de Raad op vele maatschappelijke terreinen kan en moet, is meer samenwerken, binnen de kaders van het Statuut. Waarbij alle partners erkennen dat geen enkel staatsrechtelijk verband perfect is. Kijk naar de bestuurlijke verhoudingen binnen Nederland, kijk naar de Europese Unie en inderdaad: kijk naar het Koninkrijk. Er is altijd spanning tussen centraal en decentraal, tussen groot en klein, tussen samen of zelf doen. Dat is een kenmerk van elk samenwerkingsverband en niet een specifiek manco van het Koninkrijk.

Samenwerking dient niet alleen maar verheven idealen en waarden, maar ook gewoon directe belangen van partners, dus zowel van de Caribische landen als van Nederland. Dat is in het bijzonder, zou ik zeggen, het geval in het brede domein van de rechtshandhaving. Inadequate, onvoldoende en gebrekkige handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde op de eilanden blijft niet zonder gevolgen voor Nederland. Bovendien roept dat vragen op over de deugdelijkheid van het bestuur en de eventuele noodzaak van ingrijpen van het Koninkrijk krachtens de waarborgfunctie, als dat al zou kunnen. Ook dat is in niemands belang. Als dat inzicht bestaat en verder wordt ontwikkeld, is er alle reden om de samenwerking te intensiveren. Al was het maar omdat in Den Haag en omgeving de dominee altijd samengaat met de koopman.

Dat de bijeenkomst vandaag een gezamenlijk initiatief is van Caribisch én Nederlands Openbaar Ministerie, waarbij ook het hoogste niveau aanwezig is, is een mooi voorbeeld van initiatieven die het Koninkrijk en de samenwerking verder brengen: praktisch, concreet en zonder Prinzipienreiterei. Nu maar hopen dat ook de politieke bewindvoerders in alle landen dat krachtig willen ondersteunen en verder brengen.

Velen van u weten aanmerkelijk beter dan ik praktische samenwerkingsvormen te bedenken en toe te passen op het vlak van de rechtshandhaving. Ik ga daar niet nog iets aan toevoegen. Wel wil ik bij de opening van deze bijeenkomst een lans breken voor de mensen die zich voor de samenwerking in het Koninkrijk inzetten, ook in de rechtshandhaving. Te vaak wordt die inzet in Den Haag nog onderschat en dat geldt ook voor de complexiteit van het werk en de vaardigheden die nodig zijn om resultaten te bereiken. En te vaak wordt in Europees Nederland na ommekomst van Caribische uitzending de opgedane ervaring en kundigheid van professionals niet op waarde geschat. Wie uit het oog was, komt daarna moeilijk weer in het hart, we kennen daar allemaal voorbeelden van. Ik zou zelfs wel voor het omgekeerde willen pleiten: in alle sectoren van Nederlands overheidsbeleid zou Caribische uitzending een duidelijke aanbeveling dienen te zijn voor het loopbaanbeleid in plaats van een gat in het cv.

Ik wens u allemaal een inspirerende middag toe.

----

[1] Prometheus Amsterdam, 2024.

[2] blz. 74.