Wat kostbaar is, vraagt zorg
‘Vijf Mei Rede’ door vice-president mr. Thom de Graaf in de Dorpskerk Huizum in Leeuwarden op Bevrijdingsdag, 5 mei 2025.
Dames en heren,
Vandaag vieren wij, gezamenlijk en door het hele land, de dag waarop Nederland 80 jaar geleden eindelijk van oorlog en bezetting werd bevrijd. Hoewel in de rest van Europa 8 mei wordt aangehouden als VE-day, Victory in Europe, hebben wij voor 5 mei gekozen. Toen kwamen immers de wapenstilstand en de capitulatie van de Duitse troepen in Nederland tot stand. Een tikje eigenzinnig zijn wij wel.
Nederlanders hadden na alle ellende en deels nog daar middenin, iets te vieren. Maar velen waren daartoe niet of nauwelijks in staat. Joodse Nederlanders voor zover ze de Holocaust hadden overleefd, al helemaal niet.
5 Mei 1945 was én is een belangrijke datum. Maar het einde van de Tweede Wereldoorlog in ons gehele Koninkrijk zou pas meer dan drie maanden later aanbreken. Pas op 15 augustus 1945 capituleerde Japan na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Voor wie de Japanse gruwelen had overleefd, braken in toenmalig Nederlands-Indië geen echte bevrijding en vrijheid aan, maar nieuwe angsten in maanden van chaos, rechteloosheid en wreedheden, de Bersiap-periode.
Vrijheid en bevrijding zijn, hoe terecht we daar ook bij stil staan, relatieve en subjectieve begrippen. Bevrijd van terreur betekent nog niet de volgende dag gelukkig zijn. Alle trauma’s, al het geleden leed, alle verloren jaren gaan als een zware bagage mee de vrijheid in. Na 5 mei, en in Nederlands-Indië na 15 augustus 1945, moest iedereen weer leren leven en dat ging met vallen en opstaan. De onvrijheid van die vijf jaren eiste natuurlijk zijn tol in de jaren en decennia daarna. Dat te weten, dat besef dat onvrijheid zo lang in een samenleving doorwerkt, moet een extra reden zijn om onze vrijheid van nu te koesteren. Te koesteren, te waarderen en te beschermen, met alle middelen die daarvoor nodig zijn. Wij beseffen dat vandaag misschien wel meer dan op menig eerdere 5 mei.
Het laatste oorlogsjaar was het zwaarste. Zuid-Nederland werd in het najaar van 1944 bevrijd maar ten koste van harde gevechten, verwoestingen en vele doden. De rest van het land stond nog meer dan een half jaar gruwelijke repressie, honger en uiteindelijk ook militaire strijd te wachten.
Velen van u hier aanwezig zullen de verhalen daarover van uw ouders of grootouders nog kennen. Verhalen over de angsten, de slachtoffers en de barre omstandigheden, maar ook over hoopgevende bewijzen van medemenselijkheid, vindingrijkheid en veerkracht, op vaak onvermoede plaatsen.
Die verhalen zijn onderdeel van ons gemeenschappelijke geheugen en vormen deels het fundament van onze vrije samenleving; een samenleving waarin conflicten en verschillen van inzicht kunnen bestaan zonder dat zij leiden tot blijvend verstoorde verhoudingen en het gebruik van geweld. De oorlogsverhalen zijn het waard om opnieuw verteld, gedeeld en herdacht te worden. Zij bepalen ons moreel kompas van vrijheid, recht en vrede.
Niet ver hier vandaan, in het voormalige Leeuwarderadeel, werd op 25 september 1921 Tette (Ted) Meines geboren. Nog nauwelijks volwassen raakte hij in de oorlogsjaren betrokken bij het verzet; hij hielp onder meer Joodse kinderen onder te duiken, en naar nieuwe onderduikadressen te brengen, regelde valse papieren en verspreidde illegale bladen. Deze buitengewone moed en humaniteit in duistere tijden, hij noemde het zelf een ‘eer’, zouden hem na de oorlog de Yad Vashem-onderscheiding opleveren van ’rechtvaardige onder de volkeren’.
Ted Meines vond na de oorlog zijn roeping in de krijgsmacht, zwaaide af als generaal, was nog een periode directeur van de Nederlandse Hartstichting en gaf aansluitend zijn ziel en zaligheid aan de belangen van zijn vroegere legerkameraden. Onvermoeibaar bracht hij 32 veteranenorganisaties samen in wat het Veteranenplatform zou worden. Het leverde hem de bijnaam ‘Vader van de veteranen’ op en mede door zijn inzet kwam uiteindelijk twee jaar voor zijn overlijden in 2014 de Veteranenwet tot stand.
Tussen 1988 en 2000 speelde hij ook nog een belangrijke rol in de nationale viering van 5 mei in Wageningen. Hij was dé motor achter de totstandkoming van het befaamde defilé. Een man die niet alleen opstond in tijden van grote nood, maar ook inzag dat de vrijheid daarmee nog niet volbracht was. Dat de vrijheid actief uitgedragen, gevierd en verdedigd moet worden.
Hij had gelijk, want er valt nogal wat te vieren en te verdedigen. Na de Bevrijding kon worden gewerkt aan nieuwe voorspoed op economisch terrein, met de hulp van Amerikaanse bondgenoten en natuurlijk het Gronings gas, waarmee de opbouw van de verzorgingsstaat kon worden gefinancierd. Politiek-bestuurlijk herleefden onze parlementaire democratie en onze instituties.
En ook onze rechtsstaat, al was die naar huidige maatstaven nog behoorlijk primitief. Vrouwen werden na de oorlog immers nog zeer ongelijk behandeld, Joodse Nederlanders bleken bij terugkeer uit de hel van de concentratiekampen of de onderduik hun eigendomsrechten te hebben verspeeld. Onder meer de vrijheid van meningsuiting en toegang tot de rechter waren in die naoorlogse jaren nog behoorlijk gelimiteerd.
Maar de vrije samenleving ontwikkelde zich gelukkig in een behoorlijk snel tempo, ook waar het de rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, de emancipatie van vrouwen en de uitbreiding van de bescherming van fundamentele rechten betrof. Vooruitgang op alle mogelijke terreinen bracht velen materieel en immaterieel ongekende nieuwe mogelijkheden. Toegegeven, niet alles was pais en vree, denk aan de sluimerende dreiging van de Koude Oorlog en de achterstelling van nieuwkomers, maar er heerste een breed geloof dat de koers van vooruitgang en van overheersende vrede die op het Europese continent was ingezet, niet meer zou worden gekeerd.
Nieuwe dreigingen
De werkelijkheid bleek weerbarstiger. Anders dan de meesten van ons hoopten, luidde de val van de Muur en het uiteenvallen van de Sovjet‑Unie niet het ‘einde van de geschiedenis’ in, zoals Francis Fukuyama had geschreven.
Geopolitieke spanningen zijn terug van weggeweest, we merken het elke dag. Internationale stabiliteit is ver te zoeken en dat geldt helaas ook voor de internationale rechtsorde waar wij zolang al onze kaarten op hadden gezet. Zeker Nederland, dat als kleiner land alle baat heeft bij vaste afspraken tussen landen en de eerbiediging van verdragen en algemene rechtsbeginselen. Het alternatief is immers de blote harde macht en daar beschikken wij niet over.
Die internationale rechtsorde is niet langer vanzelfsprekend, evenmin als het principe van de vrije handel. De kans op internationale conflicten die met geweld worden uitgevochten, is mede daardoor groter geworden. Oekraïne is een afschrikwekkend voorbeeld. Ondanks de inspanningen van mensen als Ted Meines en zijn generatie, blijken de lessen die zo hard geleerd waren, weg te zakken of in toenemende mate zelfs bewust te worden genegeerd. Niet de geschiedenis, maar juist de liberale wereldorde lijkt op zijn retour. En daarmee de democratie zoals wij die kennen.
Polarisatie neemt toe in de wereld en de verleidingen van meer autocratische bestuursvormen en radicalere politieke stromingen vinden steeds meer weerklank. Wereldwijd is meer dan de helft van de landen in een periode van democratisch verval beland. In landen als Turkije, Hongarije en de Verenigde Staten, nota bene onze bevrijder en historische bondgenoot, zijn deze autocratische krachten zelfs aan de winnende hand. In andere Europese landen en zelfs binnen onze landsgrenzen zijn sommige ontwikkelingen zorgwekkend te noemen. Uit onderzoek blijkt dat de steun voor de democratie als bestuursvorm in Nederland als abstract idee gelukkig hoog is. Maar in die steun ontstaan belangrijke scheuren als verder wordt doorgevraagd. Grote groepen Nederlanders blijken bijvoorbeeld bereid om het parlement tijdelijk te passeren als daarmee maatschappelijke vraagstukken zoals stikstof en asiel sneller kunnen worden opgelost.
Parallel hieraan neemt de voorkeur voor de figuur van een sterke leider toe, ook als die af en toe de regels naar zijn hand zou zetten. Even zorgelijk is het dat binnen en buiten de politiek steeds vaker wordt gedacht dat democratie alleen maar betekent dat de wil van de meerderheid telt en dat alles daaraan ondergeschikt is. Wie zo denkt, holt de democratie zoals we die kennen, de liberale democratie die samenvalt met de rechtsstaat, van binnenuit uit. En dan kom je op een glijbaan naar een illiberale democratie à la Orban en Trump, waarin de rechtsstaat wordt opgeofferd aan de wil van de gekozen leider. En vandaar is het niet eens zo’n grote stap naar een autocratie waarin ook de kiezers geen zeggenschap meer hebben.
Als er iets is dat de oorlogsjaren ons zouden moeten hebben geleerd is het wel dat de democratische rechtsstaat geen luxeproduct is en evenmin een ‘hobby’ van een deel van het politieke spectrum. Tussen 1940 en 1945 werd ons land bestuurd in een systeem dat juist de contramal vormde van de democratische rechtsstaat. Overheidshandelen was niet langer gebaseerd op wet en recht, althans niet op gelijke voet voor alle burgers. Het parlement was buiten spel gezet. Willekeur regeerde. Fundamentele rechten werden met voeten getreden, minderheden opgejaagd, gevangengenomen en vermoord, rechtsbescherming was een schijnvertoning en de bevolking werd monddood gemaakt.
De Duitse theoloog en predikant Martin Niemöller beschreef in zijn beroemde gedicht ‘Als sie kamen…’ indringend hoe een dergelijke ‘onrechtsstaat’ uiteindelijk ons allemaal raakt:
Toen ze de communisten kwamen halen
Heb ik niets gezegd
Ik was geen communist
Toen ze de vakbondsleden kwamen halen
Heb ik niets gezegd
Ik was geen vakbondslid
Toen ze de Joden kwamen halen
Heb ik niets gezegd
Ik was geen Jood
Toen ze de katholieken kwamen halen
Heb ik niets gezegd
Ik was geen katholiek
Toen kwamen ze mij halen
En er was niemand meer om iets te zeggen.
(vertaling Petra Katz)
Moderne paradoxen
Het verval van democratie en rechtsstaat is een glijdende schaal waarbij het point of no return moeilijk te voorspellen is. Dat vraagt dus om voortdurende waakzaamheid en proactiviteit, laten we zeggen een combinatie van Hansje Brinker en Ted Meines.
Geen misverstand: elke vergelijking van de huidige situatie met de oorlogsjaren of de aanloop daarnaartoe, gaat mank.
Ondanks het vaak zichtbare groeiende politieke onvermogen, de polarisatie en het onderlinge ongemak is Nederland gelukkig nog steeds een volwaardige en redelijk functionerende democratische rechtsstaat, die als basis functioneert voor openlijke discussie, voor zelfontplooiing, voor een politiek van vele smaken, voor een legitiem overheidshandelen en voor gemeenschapszin, in en buiten het publieke domein. Onze Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat, zo staat het ook sinds 2022 in de algemene bepaling waarmee de constitutie opent.
Een rechtsstaat, geen vechtstaat. Een democratie, geen autocratie.
Maar het is wel de vraag hoe het kan dat deze verworvenheid, die ons in zo vele opzichten zo veel heeft gebracht, niet meer vanzelfsprekend wordt gewaardeerd en gekoesterd, sterker: inmiddels af en toe voorwerp van een richtingen- of cultuurstrijd is geworden?
Laat ik daar iets verder op ingaan.
In de opkomst van radicale bewegingen en tegenkrachten die haaks staan op de rechtsstatelijke democratie spelen twee paradoxen een centrale rol: de democratische paradox en de welvaartsparadox. De eerste houdt kortgezegd in dat de kracht van de fundamentele openheid van de democratie ook een kwetsbaarheid in zich draagt. Democratie is per definitie open, dat wil zeggen dat er steeds ruimte is voor nieuwe bewegingen, partijen en stromingen om deel te nemen aan de macht. Juist die openheid en tolerantie voor anderen en andersdenkenden is cruciaal. Maar dat biedt tegelijkertijd antidemocratische krachten de gelegenheid om zich juist binnen de democratie te organiseren en hun opvattingen te verspreiden, en daarmee het democratisch bestel van binnenuit te ondermijnen. De klassieke democratie van Athene ging ooit aan zichzelf ten onder, hetzelfde kan van de Weimarrepubliek worden gezegd. In de periode tussen de beide Wereldoorlogen loste de helft van zesentwintig Europese democratieën uiteindelijk op in dictaturen, niet door revolutie maar door uitholling van binnenuit. ‘Democide’ noemen de Engelsen dit, ook wel Democracy against itself.
De tweede paradox, die van de welvaart, komt erop neer dat wij in het Westen weliswaar op vrijwel elk objectief criterium hoger scoren dan ooit – of het nu gaat om geld, levensduur, gezondheid, opleidingsniveau, veiligheid en ga zo maar door – maar dat we desondanks ontevreden blijven of zelfs ontevredener worden. En die onvrede wordt geprojecteerd op het democratisch stelsel dat te weinig zou presteren of opleveren. De ongelijke verdeling van die welvaart en vooral de angst voor een toekomstig verlies van die welvaart spelen daarbij vermoedelijk een grote rol. Ondanks alle vooruitgang is de welvaartskloof in veel landen niet of nauwelijks afgenomen. In ons eigen land konden in het laatste decennium allerlei crises en maatschappelijke problemen niet worden voorkomen of zelfs maar binnen aanvaardbare tijd worden opgelost. Denk aan de financiële crisis, de migratie, woningnood, stikstof, toeslagen. Vaak zijn het kwetsbare groepen die daar slachtoffer van worden en toch al door processen van modernisering, individualisering, relativisme en globalisering het gevoel kregen achtergelaten te worden. Desillusie en wantrouwen waren het gevolg, en de coronaperiode heeft die alleen maar scherper en groter gemaakt.
In zekere zin is er tegenwoordig ook sprake van een derde paradox, die van de overschatte overheid. De overheid is groter en groter geworden, ondanks alle voornemens om die af te slanken. Maar die grote overheid heeft alle politieke wensen en eisen niet kunnen bijbenen. Dat levert teleurstellingen en frustraties op, denk aan de uitvoeringsorganisaties die zo overbelast raken, dat zij rafelen in hun prestaties. Een begrijpelijke maar geen goede eigenschap van de politiek is dat dit niet leidt tot bescheidenheid, maar eerder tot nog meer beloften en toezeggingen aan kiezers, die zij vervolgens niet kan waarmaken. Overbeloven en onderpresteren. En als het vertrouwen in wat de overheid kan en doet, keldert, dan tast dat ook de geloofwaardigheid van de democratische rechtsstaat aan.
Extremen
Vandaag precies twintig jaar geleden stelde een van de mensen die mij in mijn eigen denken heeft geïnspireerd, Hans van Mierlo, ter gelegenheid van zestig jaar Bevrijding de vraag: ‘Hoe om te springen met eenmaal verworven vrijheid?’ Van Mierlo waarschuwde toen, in 2005, voor wat hij het ‘uitputtende gebruik’ van vrijheid noemde. Een opvatting waarin de vrijheid van meningsuiting niet meer gepaard gaat met een zekere behoedzaamheid, met tolerantie en beschaving, maar tot het uiterste wordt doorgedreven, en dan ook tot extremen zal leiden. Die uitersten kunnen de samenleving en de kern van onze democratie ernstige schade berokkenen. Extreem denken gaat uit van de veronderstelling van een homogene meerderheid van de bevolking die het voor het zeggen moet krijgen. Die meerderheid zou elke politieke keuze legitiem maken zolang die past in de vermeende volkswil. En die volkswil mag natuurlijk vooral niet belemmerd worden door de zogenaamde elite, laat staan door het ‘juridisch geneuzel’ van rechterlijke uitspraken of tegenwerpingen van objectieve feiten, wetenschappelijk onderzoek en journalistieke controle.
De waarschuwing van Van Mierlo van twintig jaar geleden heeft helaas alleen maar aan urgentie en kracht gewonnen. Tegenover de, in alle betekenissen van het woord, ‘enge’ en platte opvatting van democratie en vrijheid moet een krachtig en doorleefd tegengeluid klinken. Natuurlijk moet de vrijheid van meningsuiting in al haar verschijningsvormen worden geëerbiedigd en beschermd. Elke democraat, met of zonder hoofdletter, zal dat vanzelfsprekend vinden.
Maar elke vrijheid kent grenzen en eindigt, waar een andere, of die van een ander, begint. Vrijheid van meningsuiting, van godsdienst, van demonstratie, van vereniging en vergadering, van onderwijs, het recht op gelijke behandeling of op de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer: onze Grondwet kent terecht geen hiërarchie van grondrechten, niet één die er bovenuit steekt; elk van de grondrechten is essentieel en moet worden geborgd en gerespecteerd. Dat is de essentie van samenleven. En waar die grondrechten in de praktijk op elkaar botsen moeten politiek, bestuur en uiteindelijk de rechter een zorgvuldige afweging maken die recht doet aan de gegeven omstandigheden en de betrokkenen. Eén grondrecht absolute voorrang geven boven alle anderen, is onwenselijk, sterker nog: onmogelijk. Ik vind het dan ook nogal wrang dat juist die krachten die tegen de democratische rechtsstaat ageren vaak de vrijheid van meningsuiting tot strijdleus verheffen.
Evenwicht
Samenleven is balanceren, elke dag weer. Je eigen vrijheid koesteren, maar die van anderen ook, en samenwerken en zoeken naar oplossingen en compromissen als dat nodig is. We weten allemaal hoe lastig dat in de dagelijkse praktijk kan zijn, maar ook hoe belangrijk dat is voor de lieve vrede thuis, op het werk, in de gemeenschap. Datzelfde streven naar balans, naar evenwicht, vormt het essentiële fundament van onze politieke democratie. Wij hebben de macht bewust verspreid over het parlement (en daarbinnen weer over twee Kamers), de regering en de rechterlijke macht, die elkaar over en weer controleren, grenzen stellen en op elkaar reageren, daarin ondersteund en kritisch gevolgd door adviseurs zoals de Raad van State, onafhankelijke media en wetenschap. En niet te vergeten de georganiseerde en ongeorganiseerde burgers die invloed uitoefenen, belangen behartigen, demonstreren, inspreken en op vele andere manieren aan de democratie bijdragen, wie weet binnenkort zelfs via referenda. Die actieve betrokkenheid van burgers, bijvoorbeeld van u hier in deze kerk, is de zuurstof van de politieke democratie. Onverschilligheid van burgers leidt uiteindelijk tot onvermogen van het politieke bestel.
In diezelfde sleutel van evenwicht staat ook het gedecentraliseerde karakter van onze eenheidsstaat. De macht is niet in de hand van één overheid, maar wordt gedeeld met respect voor de eigen verantwoordelijkheden van provinciaal en lokaal bestuur. Dat is althans de bedoeling, zeg ik terwijl ik met een schuin oog naar de hier aanwezige burgemeesters kijk. Een andere belangrijke waarborg voor balans en spreiding van macht is ons kiesstelsel op basis van evenredige vertegenwoordiging. De evenredige vertegenwoordiging geeft enerzijds een stem aan zoveel mogelijk maatschappelijke belangen, ideeën en groepen, terwijl het anderzijds dwingt tot samenwerking, tot coalitievorming omdat geen partij zomaar de meerderheid van de zetels kan verkrijgen. Bij winner takes all-systemen, denk aan de Verenigde Staten, kan dat zomaar tot grote en heftige schokken leiden.
Ons staatkundig en staatsrechtelijk bestel kent gelukkig dus de nodige safeguards tegen inbreuken en uitholling. We moeten die koesteren en waar nodig verder versterken, bijvoorbeeld met een Wet op de politieke partijen die nu in voorbereiding is, inclusief een partijverbod. Onze democratie veronderstelt voorts de bescherming van minderheden en de eerbiediging van hun rechten. Dat is natuurlijk een moreel imperatief, maar ook anderszins relevant, want de minderheid van vandaag kan immers de meerderheid van morgen worden, én andersom. Wie minderheden marginaliseert, marginaliseert dus ook de democratie.
Volwaardige democratie
Ik noemde de staatsrechtelijke, formele kant van onze democratie. Maar echte democratie is natuurlijk zoveel meer dan eens in de paar jaar naar de stembus gaan en al helemaal meer dan de platte, ééndimensionale gedachte van ‘de meerderheid bepaalt’. Het is een historisch gegroeide gedragscode in onze samenleving om met elkaar en met (politieke) conflicten om te gaan. Een continu proces van gedachtewisseling, ideeënstrijd en gemeenschappelijke zelfcorrectie. Wij zijn daar in Nederland van oudsher sterk in door onze diepgewortelde traditie van compromisbereidheid, consensusvorming en ook een zekere institutionele terughoudendheid.
De democratie moeten we dus breed opvatten: niet alleen maar formele legitimatie van overheidsbesluiten door verkiezingen en parlementaire betrokkenheid, maar ook de verbinding met de rechtsstaat. Want democratie en rechtsstaat zijn weliswaar niet hetzelfde, maar wel onlosmakelijk met elkaar verbonden. En meer: een cultuur van respect voor de eigen democratische rol van de rechter, van zorgvuldig argumenteren en debatteren, van zoeken naar draagvlak en compromis en van actieve participatie van burgers die zich betrokken voelen en niet wegkijken.
Maar wordt dat zo gevoeld en ervaren? Het blijkt moeilijk voor gezagsdragers en volksvertegenwoordigers om uit te leggen hoe en waarom ons democratisch stelsel zo werkt als het werkt en om de meerwaarde daarvan over te brengen. Toch vormen zij een cruciale factor om de volle democratie, ook wel liberale democratie genoemd, te bewaken en uit te dragen. Het is niet alleen hun ambacht en, mag ik eraan toevoegen, hun grondwettelijke plicht, maar het vormt ook de essentie van hun politieke bestaan.
Politici hebben zowel een voorbeeldfunctie als de positie om het open debat te bewaken en daarin hoopvolle toekomstbeelden te formuleren. Zij moeten de moed hebben tegenspraak te verdragen en beluisteren, zelfs als het even niet uitkomt, en op argumenten te discussiëren in plaats van op beeldvorming en hapklare quotes. Dat is in deze tijd, ik geef het toe, een zware verantwoordelijkheid, maar die verantwoordelijkheid past bij hun positie in de democratische rechtsstaat. En bij die verantwoordelijkheid hoort evenzeer dat niet te lichtzinnig onwelgevallige rechterlijke uitspraken direct worden bekritiseerd of zelfs verdacht gemaakt als hinderlijke drempels die ‘echte oplossingen’ in de weg staan.
Ook hier geldt: woorden doen ertoe. Een krachtige democratie is gebaat bij voorleefgedrag van politici, die natuurlijk de zorgen van hun kiezers over het voetlicht moeten brengen, maar zich blijven realiseren dat vooruitgang en verbetering niet geholpen worden door een verdere verbubbeling van het politieke debat of een vetocratie van verdedigers van deelbelangen, zoals journalist Jesse Frederik dat onlangs noemde.
Democratisch ethos
Politieke aandacht en regelgeving alleen volstaan echter niet, ook breder in de samenleving zal het democratisch ethos kunnen en moeten worden versterkt. Zeker bij hen die zich dagelijks met het functioneren van de democratische rechtsstaat bezighouden en een belangrijke intermediaire rol hebben; journalisten, wetenschappers, instituties en maatschappelijke organisaties bijvoorbeeld. Daarvoor is een gedegen en doorleefde kennis en besef van onze democratische en rechtsstatelijke regels nodig, wat we ook wel ‘constitutionele geletterdheid’ noemen.
Die intermediaire spelers tussen burgers en overheid, zoals media en wetenschap, maar ook onderwijsinstellingen, voeden het open maatschappelijke en politieke debat, leveren de kennis, de wijsheid en de feiten aan, controleren en onderzoeken de machten en bewaken dus in het algemeen de kwaliteit van onze democratie. In tijden van algoritmes, desinformatie, sterke concentratie van digitale macht, is hun bijdrage aan de democratische rechtsstaat alleen maar wezenlijker geworden. De zogenoemde rechtsstaatsverklaring die aan het aantreden van het huidige kabinet ten grondslag ligt, erkent dit ook met zoveel woorden en stelt versterking in het vooruitzicht. U zult begrijpen dat ik daarom wel verbaasd ben, laat ik het daarbij houden, dat inmiddels forse bezuinigen op wetenschap, hoger onderwijs en publieke omroep zijn ingeboekt. Versterking lijkt mij juist nodig omdat in landen waarin democratisch verval zichtbaar is geworden, meestal onafhankelijke media en wetenschappelijke instellingen de eerste zijn die worden gekneveld.
Democratisch ethos mag natuurlijk niet alleen maar afhankelijk zijn van intermediaire instituties of van de politici zelf. Het begint bij goed burgerschap van mensen zelf, en van hun eigen kring: familie, buurt, verenigingen. Ik vrees dat wij daar in de afgelopen decennia te weinig aandacht aan hebben gegeven. Niet alleen aan de betrokkenheid van mensen bij besluitvorming die hen aangaat, maar ook aan burgerschapsvorming, in alle lagen van ons onderwijs. Kennis, inzicht en begrip van hoe onze samenleving in elkaar zit, wat onze geschiedenis is en hoe wij door de eeuwen heen hebben geleerd samen te leven en vertrouwen te investeren in onze democratische instituties. Kennis van hoe onze democratie werkt en dat die aanmerkelijk meer is dan alleen maar majority rules, de meerderheid beschikt. Als ik lees dat de Onderwijsinspectie kritisch is op ontoereikende burgerschapsvorming in het onderwijs, slaat de schrik mij om het hart. Daar zullen wij, in het belang van onze samenleving en onze democratie, en dus in het belang van onze vrijheid, veel meer aan moeten doen.
Slot
Winston Churchill zou ooit hebben gezegd:
“To each, there comes in their lifetime a special moment when they are (…) tapped on the shoulder and offered the chance to do a very special thing […] What a tragedy if that moment finds them unprepared.”
Tachtig jaar na de Tweede Wereldoorlog weten wij nu dat vrijheid niet vanzelfsprekend maar altijd kwetsbaar is en moet worden verdedigd. Een volwaardige democratie is de vertaling van die vrijheid omdat die uitgaat van de waarden waarop een vrije samenleving is gevestigd. Onze Nederlandse democratie is krachtig, maar tegelijkertijd evenzeer kwetsbaar. Wij vormen geen eiland en om ons heen zien we democratisch verval en de opkomst van radicale, autocratische bewegingen. Vrijheid vraagt van mensen om bij te dragen aan een volwaardige en levendige democratie en ondermijning tegen te gaan.
Natuurlijk vergt dat ook een overheid die ons vertrouwen waard is en politici die daar sturing aan geven: rekening houden met wat burgers aankunnen, duidelijke regelgeving, geen onhaalbare beloftes doen, durven kiezen en daar ook pal voor staan.
Het recente jaarverslag van de Raad van State bevat een uitgebreide beschouwing over de kracht en de kwetsbaarheid van de democratie. Ik kan die beschouwing natuurlijk alleen maar in uw aandacht aanbevelen. Aan het slot daarvan halen wij de historicus Beatrice de Graaf (geen familie) aan die in haar Huizingalezing van eind vorig jaar aangeeft dat de samenleving in rauwe tijden hoopvolle verhalen uit de geschiedenis nodig heeft. Ik herhaal dat hier graag. De democratie is zo’n hoopvol verhaal dat in de afgelopen twee eeuwen vorm heeft gegeven aan ons leven en ons welzijn. Wij moeten dat verhaal koesteren en vertellen.
De schrijver en dissident Vàclav Havel, later de eerste Tsjechische president, schreef ooit:
“Hoop is ergens voor werken omdat het goed is, niet alleen omdat het kans van slagen heeft. Hoop is niet hetzelfde als optimisme, evenmin de overtuiging dat iets goed zal aflopen. Wel de zekerheid dat iets zinvol is, afgezien van de afloop.”
Een volwaardige democratie is voortdurend moedig en hoopvol ‘werk in uitvoering’. De huidige bedreigingen en tegenkrachten zijn weliswaar reden tot zorg, maar zoiets kostbaars als de democratische rechtsstaat verdient die zorg(en) ook. In plaats van verlammend werken, moet het ons juist aanzetten tot actie, in de wetenschap dat het doel goed en zinvol is, en ook nog eens de beste garantie op een goede afloop. Onze lange traditie van vrijheid en democratie en de vele indrukwekkende verhalen die wij jaarlijks op deze dagen met elkaar delen, bieden daartoe de inspiratie en, ja, zelfs enig optimisme.
Ik dank u voor uw aandacht.