Vertrouwen in de democratische rechtsstaat


Eerste Mohamed Rabbae-lezing door mr. Thom de Graaf, vice-president Raad van State, in Debatpodium Arminius in Rotterdam op 7 maart 2023.

Vertrouwen in de democratische rechtsstaat

“The only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing”

Dit citaat van John Stuart Mill, groot negentiende-eeuws filosoof en econoom en vooruitstrevende pleitbezorger van fundamentele rechten voor mannen èn vrouwen, zou de lijfspreuk van Mohamed Rabbae kunnen zijn geweest. Niets doen was voor hem geen optie. Zijn leven lang was hij een voorvechter, een politieke activist die op de barricaden wilde staan, maar dan wel de barricaden van de democratische rechtsstaat. Als woordvoerder namens minderheden, als Kamerlid voor GroenLinks, als Leids wethouder, als organisator van demonstraties en protestbewegingen, altijd stond hij vooraan en zette hij zijn energie in om zijn woede over onrecht en onrechtvaardigheid in vruchtbare banen te leiden. En altijd zocht hij binnen de democratische rechtsstaat wegen om iets te veranderen, om wat hij zag als het goede te bereiken. Mohamed wekte door die gedrevenheid en felheid soms ook tegenstand. Ook in eigen kring, zelfs in eigen partij.

Ik ben niet van die partij en ik deel ook niet alle keuzes die Mohamed Rabbae in het verleden maakte. Maar ik was hem wel toegedaan en deelde zijn achterliggende waarden. Die waarden hebben te maken met de grondslagen van onze samenleving en van het kader dat de democratische rechtsstaat onze samenleving biedt. Daarover wil ik het vandaag met u hebben.

Waar Mohamed en ik elkaar tegenkwamen, was altijd de rechtsstaat in het spel. Wij waren beiden nog maar net Kamerlid – beiden werden wij in mei 1994 gekozen – of wij vonden onszelf terug in een werkgroep die de ontbinding van het interregionale rechercheteam Utrecht/Noord-Holland moest onderzoeken. De ministers Hirsch Ballin en Van Thijn waren om die rel al afgetreden. Van de werkgroep kwam een heuse parlementaire enquête over de opsporingsmethoden die politie en Openbaar Ministerie inzetten tegen de georganiseerde criminaliteit in ons land. Samen met wijlen Maarten van Traa, André Rouvoet en anderen vormden wij de enquêtecommissie.

Misschien wist Mohamed Rabbae dat allemaal al, maar ik leerde twee belangrijke inzichten in dat veelomvattende onderzoek. In de eerste plaats dat georganiseerde drugs- en wapencriminaliteit de gewone economische en rechtsstatelijke verhoudingen ernstig ondermijnt door machtsuitoefening, intimidatie, corruptie en illegaal geld dat de bovenwereld naar zijn hand zet. En in de tweede plaats dat de overheid deze perfide criminaliteit heel hard moet bestrijden, maar alleen met toegestane middelen en onder scherpe controle. Twee inzichten die de kern van de rechtsstaat raken: een samenleving moet weerbaar zijn tegen uitholling van haar waarden en structuren, maar de manier waarop moet wel binnen diezelfde rechtsstaat passen.

Lang na onze politieke jaren zagen Mohamed en ik elkaar terug bij de bijeenkomsten van ‘Eén land, één samenleving’ dat een tegenbeweging wilde vormen van de om zich heen grijpende intolerantie jegens minderheden en de verruwing van het debat over integratie. Mohamed was samen met onze gezamenlijke vriend Hans Dijkstal een van de oprichters en ik was een van de pleitbezorgers. Met gesprek, begrip en zorgvuldige omgang bereik je meer dan met het vergroten van kloven, gepantserde taal voor de bühne en het bespelen van sentimenten. ‘Eén land, één samenleving’ beriep zich op twee kernbepalingen uit onze Grondwet: artikel 1 en artikel 50. Artikel 1 kent iedereen wel, en zeker de mensen die regelmatig in Den Haag komen; het staat gebeiteld in marmer aan de buitenkant van ons parlementsgebouw:

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Althans, dat staat nog steeds in dat marmer, maar behoeft nu een kleine aanvulling, want ook handicap en seksuele gerichtheid zijn inmiddels door een initiatief uit de Tweede Kamer toegevoegd als expliciete non-discriminatiegronden. Maar artikel 50 kent niet iedereen uit zijn hoofd:

De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.

De betekenis van dit artikel is niet alleen dat Kamerleden het hele land, en niet slechts een provincie of een regio representeren, maar ook dat zij alle burgers, ongeacht herkomst, achtergrond, geld of kleur vertegenwoordigen. En dat alle burgers dus ook het recht hebben om vertegenwoordigd te worden, deel te hebben aan onze democratie.

Samen vormen deze artikelen een krachtige oproep aan onze politici om alle burgers daadwerkelijk te representeren en niemand daarbij uit te sluiten. En juist dat verplicht tot zorgvuldige omgang met de verschillende bevolkingsgroepen en hun plek in de samenleving. Volksvertegenwoordiger ben je niet alleen voor de meerderheid, en ook niet alleen maar voor de minderheid die jou heeft gekozen, of dat nu boeren, hoogopgeleide stedelingen, Marokkaanse Nederlanders of ondernemers zijn.

Wie zich naar zijn oordeel niet of onvoldoende rekenschap gaf van die oproep om niemand uit te sluiten, kon op Mohamed Rabbae’s onverdeelde aandacht, boosheid en activisme rekenen. En dat van een op zichzelf zo zachtaardige man. Uw Landelijk Beraad Marokkanen is hieruit voortgekomen. Over uw voortdurende inspanningen uit het verleden om een Kamerlid vervolgd en veroordeeld te krijgen voor wat die in woord en beeld wilde uitdrukken, kan verschillend over worden gedacht; de rechter bepaalt de grenzen en heeft dat ook gedaan. Het blijft voor mij wel een vraag of dit heeft bijgedragen aan afkoeling van verhitte gemoederen. Het is overigens klip en klaar dat dit activisme van Mohamed Rabbae en het LBM volstrekt legitiem is binnen de rechtsstatelijke kaders.

Dat brengt mij bij de vraag die mij als thema van mijn Rabbae-lezing is aangereikt: van wie is de rechtsstaat?

Wat is de rechtsstaat?

Het is misschien zinvol om eerst even in te zoomen op wat de rechtsstaat precies behelst. Ik vrees dat in het publieke debat rechtsstaat een containerbegrip is geworden, waar iedereen naar believen een element uithaalt en vergroot, of iets aan toevoegt. Ook wordt er snel, vaak te snel, geroepen dat de rechtsstaat is aangetast of geschonden. Voor de een is onvoldoende geld voor de gefinancierde rechtsbijstand het einde van de rechtsstaat, voor de ander is de rechtsstaat vooral een staat die de rechtsorde handhaaft. En voor een derde is er alleen sprake van een rechtsstaat wanneer er sociale rechtvaardigheid bestaat, dus een eerlijke verdeling van de schaarse middelen en kansen voor iedereen: een sociale rechtsstaat dus. Op zich allemaal heel begrijpelijk, maar het kan geen kwaad om met dat begrip rechtsstaat voorzichtig om te gaan. Soms luister ik naar politieke debatten waarin de rechtsstaat volgens de deelnemers wordt geschonden, verkracht, geschaad, gefrustreerd of doodverklaard. Dat is overkill en niet zonder risico, want de zeggingskracht van zo’n fundamenteel begrip als de rechtsstaat neemt natuurlijk af naarmate iedereen er zijn eigen duiding aan geeft en het te pas en te onpas als politiek argument hanteert.

Nou is het ook niet gemakkelijk. Want wat wij onder de rechtsstaat verstaan, verandert ook met de tijd en door sociale omstandigheden. Je zou kunnen zeggen: het verkleurt door de jaren heen. De rechtsstaatgedachte bestaat al meer dan 200 jaar, maar het algemeen kiesrecht voor vrouwen pas 100 jaar en gelijke behandeling volgens de wet van mannen en vrouwen, homo’s en hetero’s, witte en zwarte mensen dateert van nog korter geleden. Ook in de koloniale tijd werd gesproken over een rechtsstaat, daar kunnen wij ons nu niets meer bij voorstellen.

De kern van de rechtsstaat kunnen we in ieder geval wel onderscheiden. De contramal maakt dat wellicht duidelijk: In Rusland en tal van andere autocratische landen handelt de overheid op basis van wantrouwen en repressie, niet de wet maar de willekeur regeert, de onafhankelijke rechter wordt ondermijnd of is vervangen door werktuigen van het regime, vrije verkiezingen zijn een farce of simpelweg opgeschort of afgeschaft, en burgerrechten zoals de vrijheid om te demonsteren, je geloof of levensovertuiging openlijk te belijden, je mening te geven, vrij en onbespied te bewegen, zijn aan banden gelegd.

Waar een rechtsstaat afglijdt – en dat gaat soms heel geleidelijk – zie je dat aan dit soort ontwikkelingen. De nadagen van het Amerika van Donald Trump lieten zien hoe de benoeming van rechters een zuiver politiek instrument werd en hoe de zittende macht de uitslag van vrije verkiezingen niet alleen wilde aanvechten, maar daadwerkelijk probeerde te cancelen door een coup te ondersteunen. Zelfs binnen de Europese Unie zijn er politieke regimes die een echt onafhankelijke rechtspraak niet accepteren en de oppositie liefst monddood zien.

De Duitse bezetting van ons land tussen 1940 en 1945 is voor ons natuurlijk het meest nabije voorbeeld van een onrechtsstaat waarin willekeur heerste en grondrechten niet bestonden. Joodse Nederlanders werden tot Untermensch gemaakt, net als bijvoorbeeld homo’s, Sinti, Roma en psychiatrische patiënten. Er was geen volksvertegenwoordiging meer die verantwoordelijkheid nam voor regels die aan mensen werden opgelegd. De vrije pers was illegaal, onafhankelijke rechtspraak werd omzeild of gelijkgeschakeld. Verzetsstrijders werden vaak zonder enige vorm van proces geëxecuteerd of in Nacht und Nebel afgevoerd naar onbekende bestemming.

De belangrijkste kenmerken van de rechtsstaat doemen als vanzelf op. Om het risico te voorkomen dat staatsmacht ongecontroleerd in één hand komt, moet die worden gescheiden en gespreid. Macht corrumpeert immers, en absolute macht corrumpeert absoluut. Door de staatsmacht te splitsen in wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke macht en die op te dragen aan verschillende instellingen, ontstaat er evenwicht en onderlinge correctie. Kijk bijvoorbeeld hoe de rechter de overheid kan corrigeren als die de rechten van burgers niet respecteert of onvoldoende beschermt. De Hoge Colleges van Staat – zoals de Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman – dragen aan die checks and balances eveneens bij.

Een ander belangrijk element is het verbod op willekeur. Elk optreden van de overheid moet gebaseerd zijn op de wet. Dit zogenoemde legaliteitsbeginsel veronderstelt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en zorgt, althans in theorie, voor een voorspelbare overheid waar burgers op kunnen vertrouwen. Burgers moeten zich bovendien beschermd weten als zij fundamentele menselijke rechten willen uitoefenen. We kennen de klassieke grondrechten zoals de vrijheid van vereniging, van onderwijs en van godsdienst. Die moeten niet alleen door de overheid maar ook door andere burgers worden gerespecteerd. En tegenwoordig nemen we ook een zorgplicht van de overheid aan om andere, sociale rechten van burgers te verzekeren, zoals huisvesting, sociale zekerheid of gezondheidszorg.

Rechtsstaat en democratie hebben verschillende uitgangspunten, maar horen in ons land onlosmakelijk bij elkaar. Wetten komen immers tot stand met instemming van het parlement dat door de kiezers is samengesteld op grond van vrije en geheime verkiezingen. Vandaar dat wij ook wel spreken over de democratische rechtsstaat. Ik vind dat belangrijk om op te merken, want niet iedereen ziet altijd die samenhang. Sommigen hebben de neiging om moderne democratie te verwarren met meerderheidsbesluitvorming. Als de meerderheid dat wil kunnen rechten van minderheden worden beperkt, internationaal recht worden veronachtzaamd en rechtelijke uitspraken aan de laars gelapt. Wie dat denkt, vergeet dat democratie niet zonder recht kan bestaan. Net zo min als een rechtsstaat zonder democratie bestaansrecht heeft, dat wordt een lege huls.

Van wie is de rechtsstaat eigenlijk?

De democratische rechtsstaat is geen paradijs, ook de Nederlandse rechtsstaat niet, al staat die internationaal hoog aangeschreven, bijvoorbeeld bij de Europese experts in de Venetië-commissie die onderzoek deed naar aanleiding van het drama met de kinderopvangtoeslagen. Ook in Nederland gaat wel het een en ander mis, maar dat komt vroeg of laat aan het licht, wordt zo goed mogelijk hersteld en voor de toekomst beter geregeld. Zo hoort het ook, al gaat dat herstel soms te langzaam. Maar het zal altijd schuren, ook in de beste rechtsstaat. De samenleving kent immers uiteenlopende belangen die allemaal een beroep doen op de overheid en allemaal eigen vrijheden en verworvenheden verdedigen. Randstad – platteland, stad en ommeland, gelovigen versus seculieren, gelovigen onderling, conservatief tegen progressief, etnische en culturele minderheden jegens groepen die hier al langer wonen en omgekeerd: Nederland is vaak een botsend land. De democratische rechtsstaat zorgt niet noodzakelijk voor vrede in de polder, maar voor een structuur om met verschillen en geschillen om te gaan op een beschaafde, zorgvuldige en rechtmatige wijze.

Dat doet de wetgever bijvoorbeeld door grenzen te stellen aan ieders individuele vrijheid om zich te uiten, geloof te belijden, anderen de maat te nemen of onderwijs te geven. Een school op orthodoxe grondslag mag niet zomaar een leraar weigeren enkel omdat die homoseksueel geaard is. Mensen mogen niet voor een baan uitgesloten worden op grond van hun achternaam of geboorteland. Een politicus kan niet zomaar publiek oproepen om minderheden achter te stellen. De wetgever stelt in onze rechtsstaat de kaders en soms worden die ook bepaald door Europees en internationaal recht waarmee regering en parlement hebben ingestemd en die zij mede hebben gemaakt. Grondrechten zoals het discriminatieverbod waar Mohamed Rabbae zich sterk voor maakte, of de godsdienstvrijheid kunnen in de alledaagse praktijk met elkaar botsen. Het ene recht gaat niet per se voor het andere, er is niet zoiets als een hiërarchie van vrijheden.

Veel komt in gevallen die niet onderling kunnen worden opgelost neer op de rechter. Die zal in concrete geschillen moeten oordelen, de wet en de verdragen interpreteren en de grenzen van ieders individuele recht moeten vaststellen. De rechter is een kernspeler in de rechtsstaat en wordt in die belangrijke rol naar mijn oordeel niet altijd op waarde geschat en gerespecteerd. Kritiek op rechtstatelijke uitspraken is altijd mogelijk en vaak ook zinvol. Maar te vaak wordt de rechter zelf op de hak genomen en diens verantwoordelijkheid in twijfel getrokken. Niet alleen in de meest extreme politieke hoek wordt wel beweerd dat we een rechtersstaat zijn geworden, een zogenoemde ‘dikastocratie’. De Tweede Kamer stelde enkele jaren geleden zelfs een heuse werkgroep in om dat te onderzoeken. Wil de rechter echt op de stoel van de politiek zitten? Het bewijs daarvoor ontbreekt. Rechters oordelen in individuele gevallen en moeten naar beste vermogen het recht toepassen dat beschikbaar is, nationaal en internationaal. De stikstof-uitspraken van de hoogste bestuursrechter zijn gebaseerd op verplichtende Europese richtlijnen en het oordeel van het Europees Hof van Justitie in Luxemburg. In het Urgenda-arrest over het klimaatbeleid leidde het gerechtshof een zorgplicht van de overheid af uit verschillende bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De  Hoge Raad volgde die redenering.

De rechtsstaat is dus een voortdurend samenspel van vele spelers, niet statisch, maar voortdurend in beweging. Onafhankelijkheid van elkaar is daarbij cruciaal. Niet alleen van de rechter en natuurlijk de politici, maar ook van wetenschap en vrije pers. De rechtsstaat is niet alleen van de staatsinstellingen. Ook van de maatschappelijke organisaties en van belangengroepen die hun weg naar de rechter weten te vinden, en dat is maar goed ook. En van alle denkbare minderheden in ons land die hun rechtmatige plek in de samenleving opeisen en daarin ook willen worden erkend. Maar, zeg ik erbij: de rechtsstaat is niet exclusief van hen of van iemand anders. Niet van een meerderheid, maar ook niet van minderheden. Als de rechtsstaat gelijke bescherming beoogt en gelijke rechten voor allen, is de vraag van wie de rechtsstaat is dus al beantwoord. Van iedereen én voor iedereen. Niemand kan zich de rechtsstaat toe-eigenen.

Vertrouwen

Wat houdt al die bouwstenen van de democratische rechtsstaat nu bij elkaar? Is er een grondstof waardoor het functioneert en mee-ademt met de tijd? Ik denk dat die er is, namelijk: vertrouwen. Rafelt het vertrouwen, dan rafelt de rechtsstaat. Maar dat geldt ook omgedraaid: rafelt de rechtsstaat, dan ook het vertrouwen.

Het is het vertrouwen dat de mensen zoals u en ik hebben in het construct dat we de rechtsstaat noemen. Een basaal vertrouwen in het gezag van de rechtsstatelijke instituties, in de zorgvuldige omgang met mensen, in het streven naar rechtvaardigheid en in de betrouwbare en slagvaardige overheid. Wij hebben dat allemaal wel, tot op zekere hoogte. Het is deels vertrouwen in de procedurele rechtvaardigheid en zorgvuldigheid en deels vertrouwen in dat de staat, de overheid, de goede dingen doet en bovendien zo effectief en efficiënt mogelijk.

Het is net als met sport: de spelregels moeten eerlijk zijn en niet tijdens de wedstrijd veranderen, de scheidsrechter fair en neutraal. Dat is zo basaal dat wij er niet meer bij stilstaan. Voor de samenleving geldt hetzelfde. Vertrouwen moet bestaan tussen overheid en burgers, binnen het politieke domein en tussen de spelers in de samenleving zelf. Een rechtsstaat kan niet worden afgedwongen als niemand er het nut van inziet. Vertrouwen in de rechtsstaat betekent dat iedereen bereid moet zijn niet alleen een eigen belang te dienen en na te jagen maar ook het grotere belang, het algemeen belang, mee te wegen. Dat vraagt per definitie om inschikkelijkheid, de bereidheid om tegenstellingen niet te hoog te laten oplopen. Elk samenleven valt of staat bij een zekere matiging. Van toon, van eisen, van het eigen gelijk. Voor de rechtsstaat is dat niet anders. Op alleen maar extreme standpunten en houding kan de rechtsstaat niet rusten.

Dat klinkt wellicht wat vroom, in ieder geval makkelijker gezegd dan gedaan. Burgers zijn niet heilig, en de overheid ook niet. Maar wie naar de harde polarisatie van vandaag de dag kijkt, realiseert zich dat de samenleving juist door het ontbreken van die grondhouding van matiging onder druk staat. Onbelemmerd worden onder meer in sociale media maatschappelijke tegenstellingen aangeblazen. Niet alleen jegens elkaar, maar ook jegens de publieke instituties en maatschappelijke organisaties. Kritiek op de inhoud gaat steeds sneller en grover over in wantrouwen en het affakkelen van de mensen die de publieke zaak en de rechtsstaat dienen.

Op die manier komen zowel de mensen als de instellingen van de rechtsstaat onder te grote spanning. Geen misverstand: kritiek op de inhoud is nuttig én nodig. Er worden fouten gemaakt in het leven en daar vormt de overheid geen uitzondering op. Soms zelfs heel grote fouten. Ik wees al op de kinderopvangtoeslagen, maar denk ook aan hoe Groningen te lang aan haar lot is overgelaten, aan de praktijk van etnisch profileren of het institutioneel racisme dat niet makkelijk valt uit te bannen. Kijk ook naar kansenongelijkheid die in het onderwijs soms eerder wordt aangescherpt dan rechtgetrokken. En velen vinden ook dat we veel te lang te laks zijn geweest in de zorg voor natuur en klimaat. Daar mogen en moeten burgers, journalisten, actiegroepen en politici tegen ageren, natuurlijk. Dat maakt nu precies het zelfreinigend vermogen van onze rechtsstaat uit. Inclusief de boze stukken in de krant, de demonstraties, Kamervragen, petities en rechtszaken. En een regering wegstemmen bij de eerstvolgende verkiezingen.

Maar dat is allemaal iets anders dan opzettelijk de rechtsstatelijke instellingen zelf ondergraven omdat je je zin niet krijgt. Rechtspraak is geen ‘juridisch geneuzel’ zoals een Kamerlid eens zei over een onwelgevallige uitspraak van de rechter. En de Tweede Kamer is geen ‘nepparlement’ als jouw mening geen meerderheidssteun krijgt. En het gaat ook niet aan om te zeggen dat je voortaan geen adviezen van bijvoorbeeld de Raad van State wilt zien als die niet overeenkomen met je eigen standpunt. Dit zijn helaas geen fictieve voorbeelden.

Respect tussen de staatsmachten en respect voor ieders rol in de democratische rechtsstaat is een essentiële factor voor de verhoudingen en dus het goed functioneren van de rechtsstaat, maar ook voor het vertrouwen

dat burgers daarin moeten hebben. Dat vertrouwen is niet vanzelfsprekend, maar even essentieel. Dat evenwicht waar ik over spreek, die checks and balances, die zijn bedoeld om macht binnen de perken te houden en aan het recht te binden. Niet alleen de macht van overheidsorganen, ook de macht van meerderheden.

Kwetsbare minderheden mogen niet zomaar afhankelijk worden gemaakt van de sentimenten van andere burgers, ook niet als die in getal toenemen. Ook dat vereist vertrouwen, wederkerig vertrouwen. Dat vertrouwen heeft de overheid nodig om slagvaardig te kunnen handelen, bijvoorbeeld in tijden van crisis, zoals toen de covid-pandemie uitbrak. Dat kwam er, zeker in het begin, door snel handelen, open communicatie en adequate maatregelen. Het vertrouwen van de burgers gaf de overheid het natuurlijke gezag, door vertrouwen geschraagde macht.

Omgedraaid kan een rechtsstatelijke overheid niet gedijen op een grondhouding van wantrouwen jegens de eigen burgers. Die grondhouding is helaas in het verleden wel regelmatig gebleken. Strenge wetgeving die elk administratief foutje al wil bestraffen gaat uit van de veronderstelling dat burgers de overheid willen flessen. We kennen inmiddels de rampzalige gevolgen die dat kan veroorzaken.

Zorgen over de rechtsstaat

U zult begrijpen dat ik niet zonder zorgen ben over onze rechtsstaat, maar misschien is dat een beroepsdeformatie. Mijn voorgangers als vice-president van de Raad van State hebben ook heel wat donkere wolken aangewezen en voelden zich soms ook een roepende in de woestijn. It comes with the job

Ik wees al op het oordeel van de Venetië-commissie over de ‘staat van de rechtsstaat. Dat was zonder meer positief. En even positief is dat het parlement werk maakt van zijn rol als controleur van het overheidsbeleid en daarbij tegenwoordig gelukkig ook niet vergeet de hand in eigen boezem te steken. Ik zie dat bijvoorbeeld in het enquêterapport over de gaswinning in Groningen dat vorige week uitkwam.

Ook rechters onderzoeken hun eigen werk en wat daarin beter kan, dat deden de rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State na de kinderopvangtoeslagaffaire. Er wordt gewerkt een aan een betere uitvoering van beleid, met meer oog voor de individuele burgers, meer maatwerk en meer menselijke maat.

Maar daarmee is het vertrouwen nog niet hersteld. Een deel van de bevolking keert Den Haag de rug toe, letterlijk en figuurlijk: ‘Not my government’. Die afwijzing gaat niet alleen over de inhoud, maar over de instituties zelf. En dat sentiment wordt aangeblazen door extreme opiniemakers en politici. De parlementaire democratie staat er kwetsbaar bij. Niet alleen omdat veel mensen niet meer geloven dat de politiek bijdraagt aan de oplossing van maatschappelijke problemen. Maar ook omdat het politieke bestel zelf onder de last van versplintering en verdeeldheid gebukt gaat. Zo dreigt de parlementaire democratie zowel intern als extern aan legitimatie te verliezen.

Wat daarbij niet helpt, is hoe sommigen het cynisme voeden en zich weinig meer aantrekken van elementaire rechtsstatelijke gedragsregels. Ik heb grote bewondering voor beide Kamervoorzitters dat zij onder zware omstandigheden hun taak zo goed mogelijk weten uit te oefenen. De zichtbare polarisatie en verharding in de samenleving heeft een politieke pendant in extreme vormen van populisme. Deze extreme populisten ambiëren om een stem te geven aan ‘vergeten’ groepen in de samenleving en pretenderen dat zij daarmee de opvattingen van de meerderheid van de bevolking vertolken. De gevoelens van onmacht en onvrede worden uitvergroot, maar zelden aangevuld met realistische oplossingen. Zo zijn zij wel de stem van de onmacht, maar niet die van de verbetering. Daarvoor zijn in een democratische rechtsstaat immers compromissen en meerderheden nodig.

Verontrustend is dat sommigen binnen het politieke domein zelfs de schijn niet meer ophouden van een democratische inzet om door debat en besluitvorming tot beleid met draagvlak te komen en openlijk een autocratische staat voorstaan.

We kunnen beter in dit land

Zorgen hebben over de rechtsstaat, is niet hetzelfde als pessimistisch zijn. Ik zie tendensen die te keren zijn en denk dat grosso modo onze rechtsstaat wel tegen een stootje kan. Er wordt nu actief nagedacht en wetgeving voorbereid om duidelijke en scherpe regels te maken over de legitimiteit en transparantie van politieke partijen, die een belangrijke drager zijn van het vertrouwen van burgers in de werking van de democratische rechtsstaat. Er zijn voorstellen voor een beter kiesstelsel, hoewel daar best het een en ander op valt aan te merken. Meer betrokkenheid van burgers bij besluiten over hun eigen buurt en andere belangen kan ook helpen. Er lijkt weliswaar een soort kortsluiting te zijn tussen overheid en burgers, maar die is tijdelijk en te verhelpen.

De rechtsstatelijke instituties staan niet met de ruggen tegen elkaar en hebben meer contact en uitwisseling dan vroeger. Rechters laten bijvoorbeeld steeds vaker weten wanneer wetgeving in de rechtspraktijk onrechtvaardig uitpakt of gewoonweg niet ‘meer te doen is’. Het parlement wil meer ruimte maken voor zorgvuldige beoordeling van wetgeving. De regering zegde toe dat aan uitvoering van nieuwe wetten en beleidsvoornemens veel meer aandacht wordt geschonken en wil leren van ellende van toeslagen en aardbevingen.

Allemaal verstandige ontwikkelingen. Maar we kunnen nog beter om onze democratische rechtsstaat dynamiek en inhoud te geven. Herman Tjeenk Willink heeft al vaak het pleidooi gehouden om professionals in de zorg, het onderwijs, de veiligheid en elders meer ruimte en verantwoordelijkheid te geven, ik zeg het hem graag na. Dat brengt de overheid dichter bij mensen en vergroot de professionaliteit.

Overheden zouden niet alleen meer vertrouwen in de professional op de werkvloer moeten geven, maar ook aan de burger. Wie vertrouwen schenkt, ontmoet vertrouwen. Maar dan wel met oog voor de mogelijkheden van mensen om te doen wat van ze verlangd wordt. Daar ging en gaat het nog vaak mis. Dat vraagt ook om een integraal onderzoek naar de huidige wetgeving en permanente aandacht van het parlement, waar te vaak de hitte van de dag regeert en te weinig tijd bestaat voor de grote vraagstukken, zoals de gevolgen van digitalisering en criminele ondermijning voor samenleving, democratie en rechtsstaat.

Slot

Ik wil graag eindigen met twee pleidooien.

In de eerste plaats zullen wij ons moreel, maar als het nodig mocht blijken ook juridisch, moeten wapenen tegen autocratische, anti-democratische onderstromen in onze samenleving. De waarschuwingen van de veiligheids- en antiterrorisme-diensten zijn te luid en te frequent om die onderstromen af te doen als verwaarloosbare folklore. Buitenlandse voorbeelden moeten ook ons alert maken. Het debat moet worden gevoerd over de weerbaarheid van onze rechtsstaat. Dan hebben we het niet alleen over de transparantie van politieke partijen, maar ook over de bestrijding van (deep) fake news, cyberveiligheid, vroegtijdig interveniëren in activiteiten die de rechtsstaat ondermijnen of daartoe oproepen. En natuurlijk de bestrijding van alle vormen van discriminatie op alle gronden. De staat zal zich krachtig moeten weren tegen aanzetten tot haat – al dan niet via hondenfluitjes – en geweld tegen moslims, joden, buitenlanders, wie dan ook. De democratische rechtsstaat moet een sterke staat willen zijn die bestand is tegen bewust bederf.

En tot slot pleit ik hier graag, in de geest van de man wiens naam deze lezing draagt, voor actief burgerschap als steunbeer voor de rechtsstaat. Die is in alle opzichten afhankelijk van uw eigen inbreng. Burgers zijn geen afnemers van overheidsdiensten, maar participanten. Zij ondervinden nodeloze bureaucratie, wantrouwen, onverschilligheid of juist goede dienstverlening. Zij zien als eerste als de overheid ontspoort in goede bedoelingen of onvoldoende begrip. Zij kunnen de overheid bijsturen en helpen in dat vertrouwen. Actief burgerschap betekent ook uit de eigen wereld stappen en bewust het gesprek aangaan, activiteiten ontwikkelen met anderen en ja, ook andersdenkenden. Niet in de eigen minderheid blijven. Burgerschap dat in het klein – in de eigen straat – en in het groot – in participatietrajecten, organisaties en actiegroepen – ruimte schept voor diversiteit en pluriformiteit. Die ruimte voor politieke en culturele minderheden, beschermd door de staat, is altijd een kenmerk geweest van onze samenleving, van onze democratische rechtsstaat.

Voor het vertrouwen van mensen is een responsieve overheid van het grootste belang, dat wil zeggen: een open houding, een basisvertrouwen in de burger zonder naïef te zijn, inhoudelijk en rechtsstatelijk deskundig, zorgvuldig en aanspreekbaar, ook en juist dan als er fouten zijn gemaakt.

Maar daarvoor heeft de overheid ook het actieve vertrouwen van burgers nodig, met de wil om meer te doen dan consumeren of klagen en met de bereidheid om kritisch te bevragen en zo nodig op de rechtsstatelijke barricaden te klimmen.

Zoals Mohamed Rabbae deed.