Presentatie van het Jaarboek parlementaire geschiedenis 2022


Toespraak van mr. Thom de Graaf, voorzitter Stichting Parlementaire Geschiedenis, bij de presentatie van het Jaarboek parlementaire geschiedenis 2022 in Den Haag op 15 november 2022.

Dames en heren,

Publish and be damned’. Deze quote wordt toegeschreven aan de hertog van Wellington, in de 19de eeuw niet alleen overwinnaar bij Waterloo, maar ook politicus en zelfs even Prime Minister. Hij schreef dit aan een courtisane die zijn brieven aan haar dreigde te publiceren. De uitdrukking kreeg daarna een veel bredere betekenis: van journalisten tot klokkenluiders: openbaar maken levert niet altijd applaus op, je wordt er niet zelden voor gestraft.

In moderne tijden geldt voor politiek en bestuur het omgedraaide: ‘Publish ór be damned’. Wie documenten, bonnetjes of zelfs sms’jes niet aan de openbaarheid prijsgeeft, laadt vandaag de dag een verdenking van heimelijkheid, misschien zelfs wel achterbaksheid op zich. Zo’n verdenking is maar moeilijk te redresseren.

Openbaarheid en openheid zijn belangrijke beginselen voor het functioneren van de democratie, schrijven de leden van de redactie van het Jaarboek 2022 in hun inleiding. Dat is natuurlijk zo. Juist daarom behoeven die beginselen een nadere bestudering en plaatsbepaling. Zijn het absolute waarden die altijd voorgaan in al het politieke en overheidshandelen, of verdienen ze toch een zekere relativering en moeten openbaarheid en openheid in de context van de staatsrechtelijke en maatschappelijke verhoudingen worden beschouwd? Op de omslag van het Jaarboek staat de befaamde foto die Bart Maat nam van verkenner Ollongren met ambtelijke notities onder haar arm. Valt dit onder de beginselen van openbaarheid en openheid waar de redactie over schrijft? Of is dit soort openbaarheid niet de bedoeling en werkte openheid in dit geval juist contraproductief voor het goed functioneren van de parlementaire democratie?

Openbaarheid en openheid zijn natuurlijk niet geheel identieke begrippen binnen het publieke bestel. Openbaarheid kent grondwettelijke ankers en kan als een door de wetgever nader te regelen plicht van het overheidsbestuur worden gezien. Het gaat dan om openbaarmaking van overheidsinformatie, uit eigener beweging, maar ook passief als volksvertegenwoordigers of burgers daar om vragen. Die eis van openbaarheid van informatie stamt al van ver voor Thorbecke en kent wortels uit de Bataafse tijd, zo maken Joop van den Berg en Luc Verhey in hun bijdrage aan het Jaarboek duidelijk. Openheid als politiek begrip kent een andere dimensie. Dat is meer een morele dan een staatsrechtelijke waarde en lijkt te gaan over de manier waarop politici en hun organisaties hun verantwoordelijkheden uitoefenen. Zo stellen de redacteuren van het Jaarboek bijvoorbeeld dat politieke partijen “een politiek-morele plicht” zouden hebben om de burger te informeren over afwegingen en belangen die hun rol spelen in hun belangenafweging.

Dat is een interessante stelling, want is dat zo? Is het bijvoorbeeld een politiek-morele plicht om uit de school van een besloten fractievergadering te klappen of om de pers toegang te verlenen tot een partijbijeenkomst? En zo ja, wie bepaalt dan de grenzen van die morele plicht in het concrete geval? Is dat de politicus zelf of de journalist, de wetenschapper achteraf of wellicht de twittergemeenschap? Het lijkt mij zelf relevant om de begrippen openheid en openbaarheid in het domein van politiek en bestuur uit elkaar te halen en te houden. Openheid is als morele plicht misschien wel erg algemeen en kan voor het functioneren van de politieke democratie soms contraproductief uitwerken. In dit kader is het overigens opmerkelijk dat de opvolger van de Wet openbaarheid van bestuur die sinds 1 mei van dit jaar in werking is en op hoofdlijn over hetzelfde gaat als zijn voorganger, nu Wet open overheid heet.

Ter relativering kan wellicht het volgende citaat uit de televisieserie Yes Minister dienen: “Restricted means it was in the papers yesterday. Confidential means it won’t be in the papers till today.” Er blijft binnen het politieke en overheidsdomein uiteindelijk heel weinig onder het tapijt verborgen. Niettemin kan vertrouwelijkheid en dus beslotenheid voor het politiek-democratisch proces naast openheid en openbaarheid ook een belangrijke waarde vormen. Er bestaat niet zoiets als een beginsel van absolute transparantie en steeds zullen belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Door de regering zelf, door de Kamers, door de wetgever en soms door de rechter.

In het Jaarboek gaat de bijdrage van Van den Berg en Verhey in op de politieke historie en staatsrechtelijke kaders van de openbaarheid. Zij noemen openbaarheid, verantwoordelijkheid en vertrouwen een ménage à trois die niet zonder spanning is. Een strategie van totale openbaarheid draagt in hun visie niet bij aan de vergroting van het toch al geringe vertrouwen. Ook stellen zij vragen bij de laatste mode om staatsrechtelijk onduidelijke ambtelijke beslisnota’s in het kader van openbaarheid mee te sturen met wetsvoorstellen.

Filosoof Henk den Uijl en bestuurskundige Paul Frissen onderzoeken in hun artikel in het Jaarboek de verhouding tussen transparantie, representatie en vertrouwen en zijn eveneens kritisch. Zij omschrijven transparantie – een soort samenvoeging van openbaarheid en openheid – als een ambigue begrip en stuiten op twee paradoxen: transparantie die politiek ondermijnt en transparantie die vertrouwen ondermijnt. Zij menen dat het streven om het vertrouwen in de politiek te herstellen door transparantie gemakkelijk in zijn tegendeel kan verkeren. Mediahistoricus Huub Wijfjes voegt in het Jaarboek nog een andere dimensie toe aan het debat over openbaarheid en openheid. Hij noemt die de mediatisering van de politiek en wijst op beeldvormingsregie, spin en fake news als politieke wapens.

Het geeft te denken, en hopelijk wordt er ook in politieke kringen over gedacht.

Andere hoofdartikelen in het Jaarboek 2022 handelen over de geschiedenis van openbaarheid in de Archiefwet, het tegenovergestelde van openbaarheid in het functioneren van de Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer, rondom het Binnenhof Commissie-Stiekem genoemd, en de ontwikkeling van de waardering voor klokkenluiders die transparant maken wat verhuld bleef.

In het bijzonder wil ik ook wijzen op de boeiende bijdrage over de grens tussen openbaar en privé voor leden van het Koninklijk Huis van de hand van de parlementair historicus Jan Willem Brouwer. Niet alleen omdat hij binnenkort afzwaait na vijfendertig jaar onderzoek en prachtige publicaties binnen het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, maar ook omdat hij in dit artikel een uitspraak van oud-VVD-fractievoorzitter Molly Geertsema aanhaalt, die in 1964 naar aanleiding van de commotie over het huwelijk van prinses Irene opmerkte:

De opvattingen in het Nederlandse volk over datgene, ten aanzien waarvan het een recht van informatie heeft, zijn geëvolueerd en de voorlichting zal mee moeten evolueren.” Geertsema had natuurlijk gelijk, maar niettemin zijn er redenen van staatkundige en staatsrechtelijke aard om ook hierin grenzen te trekken. Niet de nieuwsgierigheid maar het goed functioneren van het constitutioneel democratisch bestel bepaalt die grenzen.

Dames en heren,

In het Jaarboek 2022 staat net als in voorgaande edities nog veel meer dat de moeite waard is. Een mooie samenvatting van het sms’jesdebat met premier Rutte van mei van dit jaar, een nieuw licht op de wordingsgeschiedenis van de Wob, een inkijkje in de vergadering van de ministerraad op de avond van de moord op Pim Fortuyn, een overzicht hedendaags woordgebruik in het parlement, de kroniek van het parlementaire jaar 2021-2022 en de weergave van een interview dat de nieuwe directeur van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis Ronald Kroese en politiek verslaggever Wilma Borgman met Tweede Kamervoorzitter Vera Bergkamp afnamen. De titel van dat interview spreekt boekdelen: “Ik vind in deze tijd de-escaleren beter”. Vanzelfsprekend worden ook deze editie weer relevante boeken gerecenseerd en voormalige politici die ons zijn ontvallen herdacht, zoals Ed van Thijn, Bas van der Vlies, Gert Schutte en Mohamed Rabbae.

Ik mag als voorzitter van de Stichting die samen met de Radboud Universiteit het nationale Centrum voor Parlementaire Geschiedenis exploiteert ook dit jaar de eerste exemplaren van dit pracht-Jaarboek aan de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal aanbieden. Daarbij zeg ik de leden van de redactie, Wilma Borgman, Alexander van Kessel, Jan Ramakers, Diederik Smit en Lennart Steenbergen, dank voor hun mooie werk en de Tweede Kamervoorzitter voor de gastvrijheid in turbulente tijden.