Toespraak herdenking gevallenen en slachtoffers voormalig Nederlands-Indië


Toespraak mr. Thom de Graaf, voorzitter Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, bij de herdenking in het gebouw van de Tweede Kamer in Den Haag op 14 augustus 2023

Mevrouw de voorzitter, meneer de voorzitter, beste aanwezigen,

De dag voorafgaand aan de Nationale Herdenking 15 augustus 1945 vindt traditiegetrouw in het parlement deze bijzondere bijeenkomst plaats. Dat gebeurde tot een paar jaar geleden in de hal van Binnenhof 1a en nu alweer voor het tweede jaar hier in de tijdelijke behuizing van de Tweede Kamer. Nu ja, wat heet tijdelijk, er zijn generaties volksvertegenwoordigers die alleen de tussentijdse Kamerlocatie meemaken, en dat geldt voor zowel Tweede als Eerste Kamerleden. Daarom is het natuurlijk extra relevant dat het kleine monument, de gedenksteen voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in en rond toenmalig Nederlands-Indië zo’n mooie en vooraanstaande plek heeft in deze hal.

Een tijdelijke behuizing legt de associatie met een tijdelijk parlement. Dat is natuurlijk niet het geval. Overigens zou je kunnen zeggen dat elk parlement altijd tijdelijk is, totdat verkiezingen weer een nieuwe samenstelling en een nieuwe periode inluiden. Eigenlijk hebben wij in de afgelopen honderd jaar maar één keer een echt tijdelijk parlement gekend, een noodparlement. Dat werd na de bevrijding in zowel Nederland als de toenmalige overzeese gebiedsdelen ingesteld, aanvankelijk bestaande uit alle vooroorlogse Kamerleden die de oorlog hadden overleefd, minus dan de NSB’ers, en na een paar maanden aangevuld met leden die door een speciale adviescommissie waren voorgedragen. Pas in juni 1946 waren er voor het eerst weer verkiezingen en kwam de parlementaire democratie dus weer volledig op gang.

Ik weid daarover uit omdat mij, toen ik er eens indook, opviel dat noch dit noodparlement, noch de eerste naoorlogse gekozen Tweede Kamer leden bevatte die de oorlogsjaren onder de Japanse bezetting hadden meegemaakt. Dat was in 1945 natuurlijk nauwelijks mogelijk geweest, maar medio 1946 misschien wel, er waren toen al veel Nederlanders gerepatrieerd. Er waren wel Kamerleden met een Indische achtergrond, zoals de PvdA-er Nico Palar in de Tweede Kamer en de partijloze Nazir Pamontjak in de Eerste Kamer, beiden vooraanstaande nationalisten die later nog belangrijke diplomatieke functies voor de republiek Indonesië zouden vervullen. Maar ook zij hadden de oorlogsjaren in Nederland doorgebracht.

Pas na de verkiezingen van 1948 traden enkele Kamerleden aan die zelf de verschrikkingen van de kampen in de Indische Archipel aan den lijve hadden ondervonden, zoals de socialistische publicist Jacques de Kadt en mijn eigen vader die toen voor de KVP aantrad.

Het is misschien een onderdeel van de verklaring waarom in politiek Den Haag, net als in de rest van Nederland, toen zo weinig aandacht bestond voor het leed dat in de Koninkrijksdelen buiten Europa is geleden onder de Japanse inval en bezetting. Bovendien ging in de eerste naoorlogse jaren alle politieke en publieke aandacht uit naar de onderhandelingen en later militaire strijd met de Indonesische nationalisten en vrijheidsstrijders. Een koloniaal ressentiment dat het medeleven met de slachtoffers van de Japanse agressie overschaduwde.

Gelukkig is daarin verandering gekomen. Natuurlijk kan de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost-Azië niet geïsoleerd worden gezien van de koloniale tijden daarvóór en deels nog daarna. Maar de slachtoffers van die oorlogsjaren in en rond toenmalig Nederlands-Indië vragen om eigen aandacht en respect. De Tweede Wereldoorlog eindigde immers niet, zoals veel mensen nog steeds geneigd zijn te denken, op 5 of op 8 mei omdat Europa toen bevrijd was, maar op 15 augustus 1945 toen ook Japan capituleerde.

78 jaar later weten wij niet alleen veel meer over de aantallen mensen die de agressie en bezetting in Nederlands-Indië niet hebben overleefd, maar ook over de doorwerking van die jaren op de mensen die het wel hebben overleefd, op de mensen die volkomen berooid terugkwamen naar Nederland of door de omstandigheden gedwongen hun moederland opgaven en hierheen kwamen, naar een land dat niet op hen zat te wachten en bezig was met andere sores. En wij weten dat de bevrijding van de Japanse wreedheden voor heel velen nog geen vrijheid betekende, maar nieuwe angst voor geweld en dood.

Tienduizenden Europese Nederlanders overleefden de mannen-, vrouwen- en jongenskampen niet, de krijgsgevangenschap en de gedwongen arbeid aan spoorlijnen of wegen niet, de gebombardeerde en getorpedeerde transport- en marineschepen niet. Indische Nederlanders die buiten de kampen bleven maar van honger of door geweld omkwamen, honderdduizenden Indonesiërs, Molukkers, Chinezen, die de oorlogsjaren niet hebben doorstaan, onder wie de Romoesja’s, de slavenarbeiders. Duizenden militairen kwamen om in de strijd. Al die mensen, met een naam, een gezicht, een familie, een menselijke geschiedenis, herdenken wij, vandaag hier, en morgen bij het Indisch monument, voor de televisie of bij lokale herdenkingen in veel gemeenten.

En wij weten inmiddels ook meer over de werking van dat leed op de volgende generaties. Miljoenen mensen in ons land hebben een Indisch oorlogsverhaal in hun familie. Voor hen is het ook belangrijk dat wij herdenken, dat hun familieverhalen niet vervliegen in de mist van de geschiedenis.

Herdenken is respecteren, proberen in te voelen en te begrijpen.
Maar ook bewust stilstaan bij onze menselijke waarden en bij de onaanvaardbaarheid van agressie, geweld en rechteloosheid, toen in Nederlands-Indië, later in andere delen van de wereld, en nu zelfs opnieuw op Europese bodem. Herdenken is een humane plicht.