Procesregeling prejudiciële procedure Tijdelijke Wet Groningen (TWG)


In deze procesregeling zijn de uitgangspunten neergelegd die de Afdeling bestuursrechtspraak beoogt toe te passen in het kader van de prejudiciële procedure Tijdelijke Wet Groningen.

Vastgesteld door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 mei 2023

1. Reikwijdte

1.1. Deze regeling heeft betrekking op de behandeling van zaken waarin op de voet van hoofdstuk 7 van de Tijdelijke Wet Groningen een prejudiciële vraag aan de Afdeling is gesteld.

2. Afwijking

2.1. De Afdeling kan op grond van bijzondere omstandigheden van deze regeling afwijken. De termijnen die in deze regeling worden genoemd worden alleen in bijzondere omstandigheden verlengd.

3. Aanvang procedure bij de Afdeling

3.1. De griffier van de Afdeling bevestigt aan de griffier van de rechtbank de ontvangst van de tussenuitspraak waarbij de vraag is gesteld.

4. Voortvarende behandeling

4.1 De Afdeling ziet erop toe dat de procedure met voortvarendheid wordt gevoerd.

5. Overlegging stukken

5.1. De Afdeling kan de griffier van de rechtbank die de prejudiciële vraag heeft gesteld in elke stand van het geding om overlegging verzoeken van afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken.

5.2. De Afdeling kan eveneens aan partijen verzoeken bepaalde, op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke zij nodig acht.

6. Aanstonds afzien van beantwoording

6.1. Indien de Afdeling aanstonds van oordeel is dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen, beslist de Afdeling bij uitspraak van beantwoording af te zien.

6.2. De griffier zendt een afschrift van die uitspraak aan de rechtbank die de prejudiciële vraag heeft gesteld, alsmede aan partijen.

7. Schriftelijke opmerkingen van partijen

7.1. In andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.1 van deze regeling stelt de Afdeling partijen in de gelegenheid om schriftelijke opmerkingen te maken. Daartoe wordt aan partijen uiterlijk vier weken na ontvangst van de tussenuitspraak waarbij de prejudiciële vraag is gesteld, een termijn verleend van vier weken. Partijen worden hiervan door de griffier in kennis gesteld.

8. Schriftelijke opmerkingen van derden

8.1 De Afdeling kan bepalen dat ook anderen dan partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. Daartoe wordt een termijn gesteld  van vier weken, tenzij de Afdeling anders bepaalt. Deze personen of instellingen worden daartoe door de griffier uitgenodigd. De griffier stelt partijen op de hoogte van deze uitnodiging.

8.2 Indien de Afdeling voor het maken van schriftelijke opmerkingen door derden een algemene uitnodiging nodig oordeelt, wordt op de website van de Raad van State de termijn vermeld waarbinnen opmerkingen kunnen worden ingediend.

8.3. De hiervoor in 8.1 bedoelde uitnodiging en de in artikel 8.2 vermelde publicatie vermelden op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.

9. Andere voorschriften over schriftelijke opmerkingen

9.1. Schriftelijke opmerkingen die niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend of die niet voldoen aan de bij of krachtens de artikelen 8.2 en 8.3 gestelde eisen worden ter zijde gelegd.

9.2 De griffier stuurt de schriftelijke opmerkingen zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de gestelde termijn aan partijen.

10. Nadere schriftelijke of mondelinge toelichting

10.1. Aan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een nadere schriftelijke of mondelinge toelichting, tenzij zich een geval als bedoeld in artikel 10.2 voordoet.

10.2. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Afdeling, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen, partijen gelegenheid geven tot het geven van een nadere schriftelijke of mondelinge toelichting. Aan anderen dan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een nadere schriftelijke of mondelinge toelichting.

10.3. Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een nadere schriftelijke toelichting, stelt de Afdeling de datum vast waarop deze  uiterlijk moeten zijn ingediend.

10.4. De griffier maakt de inhoud van de nadere schriftelijke toelichtingen onverwijld aan de andere partij(en) bekend.

10.5. Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een mondelinge toelichting, bepaalt de Afdeling dag en uur van de zitting. De griffier stelt partijen hiervan ten minste drie weken van te voren in kennis.

10.6. De Afdeling kan anderen dan partijen die op de voet van de artikelen 8.1 - 8.3  schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen op de in artikel 10.5 bedoelde zitting aanwezig te zijn om over hun opmerkingen te worden gehoord.

11. Conclusie staatsraad advocaat-generaal

11.1. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de nadere schriftelijke of mondelinge toelichting, kan de voorzitter van de Afdeling, onder overeenkomstige toepassing van artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht, één van haar leden verzoeken een conclusie te nemen.

11.2. De griffier stelt partijen schriftelijk op de hoogte van dit verzoek.

11.3. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan partijen. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop doen toekomen aan de Afdeling.

12. Uitspraak

12.1. De Afdeling sluit het onderzoek en bepaalt de dag waarop uitspraak zal worden gedaan.

12.2. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de uitspraak en de conclusie aan de rechtbank die de prejudiciële vraag heeft gesteld en aan partijen, alsmede aan ieder die op de voet van de artikelen 8.1 - 8.3 schriftelijke opmerkingen heeft ingediend.