Wetsvoorstel uitvoering van de Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten


Brief van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 7 augustus 2023 aan de minister voor Natuur en Stikstof met een reactie op de adviesaanvraag over het wetsvoorstel over de uitvoering van de Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten.

’s-Gravenhage, 7 augustus 2023

Minister voor Natuur en Stikstof
t.a.v. de Directeur Wetgeving en Juridische Zaken
Mevrouw mr. H. Dekker
Postbus 20401
2500 EK ‘S-GRAVENHAGE

Betreft: Adviesaanvraag wetsvoorstel Wet uitvoering Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten

Excellentie,

Bij brief van 27 juli 2023 vroeg u de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State advies over het wetsvoorstel ‘Wet uitvoering Verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten’. Het wetsvoorstel behelst een wijziging van de Omgevingswet en dient ter implementatie van Verordening (EU) 1115/2023 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (PbEU 2023, L 150). U geeft aan dat de Verordening uiterlijk 29 december 2024 moet zijn geïmplementeerd.

Hierbij laat ik u weten dat het wetsvoorstel geen aanleiding is voor advies van de zijde van de Afdeling bestuursrechtspraak. Wel een opmerking. In de concept Memorie van Toelichting valt te lezen dat het aantal bestuurlijke maatregelen ter handhaving van de Verordening wordt uitgebreid. Indien de bevoegde instanties en toezichthouders meer intensief toezicht zullen houden en handhavend zullen optreden tegen o.a. “fout hout”, valt – gelet op de daarmee gemoeide belangen – te verwachten dat daartegen ook vaker in beroep en hoger beroep zal worden opgekomen. Dit zal kunnen leiden tot een taakverzwaring van de Afdeling bestuursrechtspraak waarvan de omvang thans niet kan worden ingeschat.

Mocht echter sprake zijn van een betekenisvolle toename van de inzet van medewerkers en staatsraden, dan dient te worden bezien welke aanvullende middelen aan de Afdeling worden verstrekt om in staat te zijn de beroepen binnen redelijke termijn af te handelen.

Ik hoop u hiermee afdoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,

de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,

mr. B.J. van Ettekoven