Invoeringsregeling Omgevingswet


Brief van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 3 februari 2020 aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een reactie op het ontwerp van de Invoeringsregeling Omgevingswet.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
t.a.v. mevrouw mr. P.M. Langenbach
Postbus 20011
2500 EA Den Haag

Den Haag, 3 februari 2020

Betreft: consultatieverzoek ontwerp-Invoeringsregeling Omgevingswet

Zeer geachte mevrouw Langenbach,

Bij brief van 12 december 2019 is door de Programma directeur-generaal Omgevingswet, de heer drs. E.J. van Kempen, namens de minister aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) verzocht om een reactie op het ontwerp van de Invoeringsregeling Omgevingswet. Graag voldoet de Afdeling met deze brief aan uw verzoek.

Deze reactie loopt niet vooruit op de beantwoording van vragen waarvoor de Afdeling wetgevingsadvisering zich bij de behandeling van zaken gesteld zal zien.

De ontwerp-Invoeringsregeling Omgevingswet geeft de Afdeling vanuit een oogpunt van rechtsbescherming of rechtspleging aanleiding voor de volgende opmerkingen.

De Afdeling vraagt zich af of met de ontwerp-Invoeringsregeling ook het sluitstuk van de wettelijke regeling van het Digitaal Stelsel Omgevingsrecht (hierna: het DSO) is beoogd. In dat kader wenst de Afdeling op te merken dat de regeling van het DSO in de ontwerp-Invoeringsregeling beperkt is en bij de Afdeling de vraag heeft doen rijzen of een regeling van een aantal – voor het werk van de bestuursrechter wezenlijke – aspecten van het DSO niet alsnog (nadere) regeling behoeven. Ter toelichting hiervan breng ik het volgende naar voren.

Voor het beslechten van geschillen over omgevingsplannen, omgevingsvergunningen,  planschadezaken en handhavingsbesluiten is het steeds noodzakelijk vast te stellen wat het geldend recht was op een bepaald moment in het verleden. Omdat in het DSO steeds het geconsolideerde (laatstelijk gewijzigde) omgevingsplan ‘zichtbaar’ is, is niet op grond daarvan duidelijk wat het geldende recht was op het voor de beslechting van het geschil relevante moment. Daar komt nog bij, zo begrijpt de Afdeling, dat vooralsnog vergunningen, ook die waarbij wordt afgeweken  van het omgevingsplan, niet in het DSO worden verwerkt.

Voor een oordeel in een bestuursrechtelijk geschil is in de meeste gevallen van belang welke regels golden op een voor de oplossing van het geschil relevant moment. Daarvoor is niet voldoende dat te achterhalen is welke regels op welke momenten zijn bekendgemaakt. Voor dat laatste kan, zo begrijpt de Afdeling, de landelijke voorziening voor bekendmaking van besluiten worden geraadpleegd.  Het komt ook voor dat regels die al wel bekend zijn gemaakt, toch nog niet gelden, bij voorbeeld omdat zij pas op een later moment gaan gelden of omdat het besluit tot vaststelling van die regels is vernietigd of geschorst. Het is de Afdeling nog niet duidelijk of dergelijke informatie achterhaald kan worden via officiëlebekendmakingen.nl  en/of het DSO. Het lijkt de Afdeling sowieso raadzaam om in de toelichting aandacht te besteden aan de (juridische) relatie tussen het DSO en officiëlebekendmakingen.nl als authentieke bron van regelgeving en daarmee aan de (on)mogelijkheid dat (vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet) beide verschillende informatie verstrekken.

Een bijzonder probleem waarvoor de Afdeling in dit verband aandacht vraagt is de noodzaak om wanneer een omgevingsplan een regeling bevat op grond waarvan gebruiksruimte kan worden gereserveerd en gebruikt, het inzichtelijk moet zijn dat en in welke mate die ruimte (nog) beschikbaar was op het moment van de aanvraag dan wel het moment van het besluit op de aanvraag. Het is de Afdeling niet duidelijk of het DSO hierin voorziet.

Een ander aspect heeft er mee te maken dat de bestuursrechter bij de beslechting van een geschil moet beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Awb). Op dit moment vraagt de Afdeling aan gemeenten om deze stukken (bekendmakingen, zienswijzen, adviezen enz.) digitaal ter beschikking te stellen. Een regeling voor het beschikbaar stellen van deze stukken (op uniforme wijze) via het DSO of in officiëlebekendmakingen.nl  ontbreekt en is naar de mening van de Afdeling het overwegen waard.

De Afdeling vertrouwt erop u met deze reactie op uw verzoek om consultatie van dienst te zijn geweest.

Met vriendelijke groet en hoogachting,

mr. B.J. van Ettekoven
voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State