Hogere proceskostenvergoeding


Brief van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 21 november 2019 aan het ministerie voor Justitie en Veiligheid over het concept-besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht strekkende tot een hogere proceskostenvergoeding.

Ministerie voor Justitie en Veiligheid
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Sector Staats- en Bestuursrecht
t.a.v. mevrouw mr. E.D.G. Kiersch
Postbus 20301
2500 EH Den Haag

Den Haag, 21 november 2019

Betreft: hogere proceskostenvergoeding

Geachte mevrouw Kiersch,

Bij brief van 26 september 2019 (uw kenmerk 2711187) heeft u de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) verzocht om een reactie op het concept-besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) strekkende tot een hogere proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep en bij kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan.
Graag voldoet de Afdeling met deze brief aan uw verzoek.

Uiteraard loopt deze reactie niet vooruit op de advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State over het concept-wijzigingsbesluit en evenmin op de beantwoording van de vragen waarvoor de Afdeling zich bij de behandeling van zaken gesteld zal zien na inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit.

De Afdeling beperkt zich in deze reactie tot punten die voor de rechtspleging en de rechtsbescherming in het bijzonder van belang zijn.

De Afdeling acht de praktische uitvoerbaarheid van de regelingen over de (proces)kostenvergoedingen van groot belang. Eenvoud dient een snelle en doelmatige afdoening van zaken. Het helpt ook te voorkomen dat ‑ anders dan nu met regelmaat het geval is ‑ onevenredig veel tijd moet worden besteed aan het berekenen van de vergoeding.

Op basis van het huidige artikel 2, derde lid, van het Bpb kan al in geval van kennelijk onredelijk handelen van het bestuursorgaan een bovenforfaitaire vergoeding worden toegekend. De voorgestelde aanvulling van die bepaling, die op dit punt blijkens de toelichting in het bijzonder het afgeven van een signaal ten doel heeft, mist noodzaak en maakt de regeling niet eenvoudiger.

Het limitatief-forfaitair stelsel als neergelegd in het Bpb heeft niet als uitgangspunt dat de vergoeding kostendekkend is. Het gaat om een tegemoetkoming in de kosten van de belanghebbende van wie het in de rede ligt dat hij die (gedeeltelijk) vergoed krijgt.

Een onderscheid in de tarieven voor bezwaar en beroep maakt de regeling niet eenvoudiger. Het verhoogt de kans op fouten.

In beroep en hoger beroep wordt ook over lage bedragen geprocedeerd. Met enige regelmaat ook uitsluitend over de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Indien het hoger beroep slaagt, draagt het bestuursorgaan het risico voor een fout van de rechtbank en dient het ook de kosten van de behandeling van het hoger beroep te vergoeden. Een wijziging van de regeling die de kans op fouten verhoogt is ongewenst.

De voorgenomen wijziging leidt tot een mogelijke toename van (hoger)beroepszaken over (enkel) de proceskostenvergoeding. Derhalve moet worden betwijfeld dat de voorgenomen wijziging, die mede beoogt de juridisering van de samenleving terug te dringen, effectief is.

De Afdeling geeft de minister in overweging artikel 2, derde lid, van het Bpb niet te wijzigen en, voor zover hij besluit de puntwaarde te verhogen, daarbij niet te differentiëren tussen de voorfase (bezwaar/administratief beroep) en de beroepsfase (beroep en hoger beroep).

De Afdeling vertrouwt erop u met deze reactie op uw verzoek tot consultatie van dienst te zijn geweest.

Met vriendelijke groet en hoogachting,

mr. B.J. van Ettekoven
voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State