Uitspraak 200005753/1


Volledige tekst

200005753/1.
Datum uitspraak: 17 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Hotel Toren Amsterdam B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 20 november 2000 in het geding tussen:

appellante

en

burgemeester en wethouders van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 1998 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante vergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het gebouw Keizersgracht 164 te Amsterdam, met behoud van bestemming daarvan tot hotel.

Bij besluit van 11 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie van 1 december 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 20 november 2000, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 13 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 oktober 2001 hebben [partijen] een memorie ingediend.

Bij brief van 29 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. Pasman, advocaat te Amsterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G. Lammers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar verschenen [partij], bijgestaan door mr. A.J. Noordam, advocaat te Amsterdam.

2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet onder meer in een uitbreiding van het bestaande hotelvloeroppervlak.
2.2. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Westelijke Grachtengordel” (hierna: het bestemmingsplan) maakt het pand Keizersgracht 164 deel uit van de gevelwand Keizersgracht 92 tot en met 172a met als blok- en wandnummer E22-3 en groepsnummer 15.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, in samenhang met tabel 1 van de planvoorschriften is het maximumvloeroppervlak voor hotels voor wand E 22-3 bepaald op 2014 m2.
Op grond van artikel 7, zesde en zevende lid, van de planvoorschriften kan vrijstelling worden verleend voor vergroting van het maximum vloeroppervlak voor hotels.
2.3. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de vloeroppervlakken van de panden Keizersgracht 146 en 152 ten onrechte zijn meegeteld bij de berekening van het bestaande aantal vierkante meters met hotelbestemming.
2.4. Dit betoog faalt. Gebleken is dat burgemeester en wethouders bij besluit van 14 april 1987 vrijstelling en bouwvergunning hebben verleend ten behoeve van het veranderen en vergroten van het pand Keizersgracht 146 met bestemming daarvan tot hotel. Bij besluit van 18 augustus 1987 hebben zij vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van het veranderen, vergroten en verenigen van de panden Keizersgracht 148 en 152 met bestemming daarvan tot hotel. Daarbij is geanticipeerd op het toen inmiddels vastgestelde maar nog niet in werking getreden, thans geldende, bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel. De omstandigheid dat destijds bij de totstandkoming van het bestemmingsplan de vloeroppervlakken van de panden Keizersgracht 146 en 152 niet zijn betrokken bij het vaststellen van het maximaal toelaatbare hotelvloeroppervlak in gevelwand E 22-3 doet er niet aan af dat deze panden thans, legaal, zijn bestemd tot hotel. Burgemeester en wethouders hebben de vloeroppervlakken van deze panden dan ook terecht meegeteld bij de berekening van het bestaande aantal vierkante meters met hotelbestemming.
2.5. Vast staat dat met inbegrip van de panden Keizersgracht 146 en 150 het totaal aantal bestaande vierkante meters met hotelbestemming in de gevelwand 2650 m2 is
De rechtbank heeft, in navolging van burgemeester en wethouders in de beslissing op bezwaar, berekend dat op grond van artikel 7 vrijstelling kan worden verleend voor vergroting van het maximum vloeroppervlak voor hotels tot in dit geval 2515 m2 is. Ter zitting is van de zijde van burgemeester en wethouders gesteld dat bij nader inzien deze berekening naar hun mening uitkomt op 2215,4 m2.
Wat hier ook van zij, dit doet niet af aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank, dat het maximum waarvoor vrijstelling kan worden verleend in de bestaande situatie reeds is overschreden.
2.6. Voorts is het oordeel van de rechtbank juist, dat de omstandigheid dat het voor de betreffende wand beschikbare maximum hotelvloeroppervlak reeds is overschreden er toe leidt, dat evenmin toepassing kan worden gegeven aan de in artikel 20, eerste lid, onder h, van de planvoorschriften neergelegde vrijstellingsmogelijkheid.
2.7. Appellante heeft nog betoogd dat bij de totstandkoming van het thans geldende bestemmingsplan ter zake fouten zijn gemaakt. Wat daar ook van zij, dit leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het bestemmingsplan onherroepelijk is en uit artikel 44 van de Woningwet voortvloeit dat een vergunning bij strijd met het bestemmingsplan dient te worden geweigerd. Derhalve bestond voor burgemeester en wethouders niet de vrijheid om bij de toetsing van de bouwvergunning aan het bestemmingsplan tot een ander besluit te komen dan waartoe zij bij de beslissing op bezwaar zijn gekomen.
2.8. De Afdeling is van oordeel dat burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning terecht alsnog hebben geweigerd.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers﷓Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. De Gooijer w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002

71.