Ontwerpbesluit onderzoek in een geautomatiseerd werk.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende regels over de uitoefening van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk en het al dan niet met een technisch hulpmiddel onderzoek doen als bedoeld in de artikelen 126nba, eerste lid, 126uba, eerste lid, en 126zpa, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk).

Van dit advies is een samenvatting gemaakt.

Bij Kabinetsmissive van 4 juni 2018, no.2018000971, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels over de uitoefening van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk en het al dan niet met een technisch hulpmiddel onderzoek doen als bedoeld in de artikelen 126nba, eerste lid, 126uba, eerste lid, en 126zpa, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk), met nota van toelichting.

Onderdeel van de onlangs aangenomen Wet computercriminaliteit III is een ‘hackbevoegdheid’ in het Wetboek van Strafvordering. (zie noot 1) Het ontwerpbesluit werkt deze wettelijke regeling uit en wijst onder meer de misdrijven aan die het gebruik rechtvaardigen van de bevoegdheid om een computer te hacken om gegevens vast te leggen of gegevens ontoegankelijk te maken. Ook stelt het ontwerpbesluit eisen aan een technisch hulpmiddel waarmee een computer heimelijk kan worden binnengedrongen om onderzoek te verrichten en aan de keuring van dat middel.

De Afdeling advisering van de Raad van State stelt voorop dat de misdrijven in het kader waarvan opsporingsbevoegdheden mogen worden ingezet tot op heden altijd in het Wetboek van Strafvordering (Sv) zelf zijn aangewezen. De Afdeling benadrukt het belang van een consequente toepassing van het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel. Verder constateert de Afdeling dat voor het misdrijf van het wegmaken van bewijs (artikel 200 Sr) geen voorlopige hechtenis is toegelaten, maar dat dit wel wordt aangewezen als misdrijf waarvoor de meest vergaande hackbevoegdheid kan worden ingezet. Dit is niet in lijn met de wettelijke regeling en met het stelsel van dwangmiddelen als geheel. Gelet daarop adviseert de Afdeling om de noodzaak van aanwijzing van dit misdrijf dragend te motiveren dan wel te schrappen. Voorts adviseert de Afdeling het minimaliseren van de nadelige effecten voor derden bij de inzet van een technisch middel toe te voegen aan de in het ontwerpbesluit genoemde technische eisen.

Tot slot is in de toelichting gesteld dat een aantal regels over de toepassing van de hackbevoegdheid in een aanwijzing van het College van procureurs-generaal worden neergelegd. Hiermee wordt ingegaan tegen de delegatiegrondslag. De Afdeling adviseert daarom de regels in een ontwerpbesluit op te nemen.

1. Aangewezen misdrijven
De hackbevoegdheid in het Wetboek van Strafvordering houdt in dat de officier van justitie opsporingsambtenaren kan bevelen om heimelijk en op afstand een geautomatiseerd werk, bijvoorbeeld een computer of smartphone, binnen te dringen om daarin onderzoek te doen. De hackbevoegdheid kent verschillende vormen. Het binnendringen en onderzoeken kan plaatsvinden met het oog op: (a) de vaststelling van bepaalde kenmerken, zoals de locatie van het apparaat; (b) het uitvoeren van een stelselmatige observatie; (c) het aftappen van telecommunicatie; (d) het vastleggen van gegevens of (e) het ontoegankelijk maken van gegevens. (zie noot 2) Het voorliggende ontwerpbesluit wijst aan voor welke misdrijven de inzet van de hackbevoegdheid met het oog op (d) en (e) mag worden toegepast. (zie noot 3) Van de verschillende vormen van de hackbevoegdheid grijpen het vastleggen en ontoegankelijk maken van gegevens het diepst in op persoonlijke levenssfeer. (zie noot 4)

In het wetsvoorstel Computercriminaliteit III dat in 2014 aan de Afdeling voor advies is voorgelegd, was de bepaling over het aanwijzen van misdrijven bij amvb niet opgenomen. De Afdeling stelt voorop dat de misdrijven in het kader waarvan opsporingsbevoegdheden mogen worden ingezet tot op heden altijd in het Wetboek van Strafvordering zelf worden aangewezen. Dit is vanuit het oogpunt van het beginsel van strafvorderlijke legaliteit een belangrijke waarborg, aangezien met bijzondere opsporingsbevoegdheden een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan worden gemaakt. De keuze om in dit geval bij amvb misdrijven aan te wijzen waarbij verregaande opsporingsbevoegdheden mogen worden ingezet, verdraagt zich daarmee niet. Het is ook niet in lijn met de in 2015 aan de Kamer gezonden Contourennota over de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering. (zie noot 5) De Afdeling benadrukt het belang van een consequente toepassing van het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel en vertrouwt erop dat dit door de wetgever op consistente wijze wordt nageleefd.

De Afdeling heeft daarnaast twee kanttekeningen bij de in het ontwerpbesluit aangewezen misdrijven. (zie noot 6)

a. Wegmaken van bewijs
Voor de inzet van de lichtere vormen van de hackbevoegdheid (zie noot 7) geldt dat sprake moet zijn van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het ligt in de rede dat dit ook de ondergrens is voor de inzet van de zwaardere vormen van de hackbevoegdheid, ook al noemt het betreffende artikel (zie noot 8) dit niet expliciet. Tekenend in dit verband is dat alle in de wetsgeschiedenis bij de Wet computercriminaliteit III genoemde voorbeelden van misdrijven die bij amvb zullen worden aangewezen, misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. (zie noot 9) Voor het in de amvb genoemde misdrijf van het wegmaken van bewijs (artikel 200 Wetboek van Strafrecht) (zie noot 10) is dit echter niet het geval. In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag waarom dit misdrijf desondanks wordt aangewezen.

Het mogen inzetten van de zwaarste hackbevoegdheden bij een verdenking voor dit misdrijf vormt bovendien een uitzondering op het stelsel van dwangmiddelen in het algemeen. Uitgangspunt in dat stelsel is het beginsel van proportionaliteit: de zwaarte van de inzet van het middel moet opwegen tegen de zwaarte van het strafbare feit. Bij de verdenking van wegmaken van bewijs mogen tot op heden veel relatief lichte dwangmiddelen (zie noot 11) wettelijk niet worden ingezet. Het in dit kader kunnen inzetten van de zwaarste vormen van de hackbevoegdheid lijkt dan ook niet voor de hand liggend.

Ten slotte is de vraag of het noodzakelijk is om de meest vergaande hackbevoegdheid mogelijk te maken voor een opsporingsonderzoek naar een verdenking van het delict wegmaken van bewijs. Voor zover het gaat om bewijs voor ernstige misdrijven, zoals zedenmisdrijven, of grootschalige fraude, zullen de onderliggende verdenkingen veelal tevens legitimeren tot de inzet van de hackbevoegdheid. Voor zover het gaat om een verdenking van het wegmaken van documenten die als bewijs kunnen dienen in bijvoorbeeld betrekkelijk kleine civiele of strafzaken is de vraag of de maatschappelijke impact van het delict wegmaken van bewijs zo groot is dat de meest vergaande hackbevoegdheid hiertoe noodzakelijk is. In de toelichting is hier niet op ingegaan.

Gelet op het bovenstaande adviseert de Afdeling om in de toelichting in te gaan op de in het ontwerpbesluit aangewezen misdrijven in verhouding tot de regeling in de wet, (zie noot 12) en tot het stelsel van de dwangmiddelen in het algemeen. Daarbij adviseert de Afdeling in het bijzonder om de noodzaak van aanwijzing van het misdrijf van het wegmaken van bewijs en de inpassing van dit delict in de wettelijke regeling en in het stelsel van dwangmiddelen dragend te motiveren, dan wel, indien deze motivering niet kan worden gegeven, dit misdrijf te schrappen.

b. Ernstige inbreuk op de rechtsorde
De Afdeling signaleert dat er ook overigens onduidelijkheid bestaat over de voorwaarden die zijn vereist voor de aanwijzing van specifieke misdrijven bij amvb. Voor de inzet van de lichtere vormen van de hackbevoegdheid (zie noot 13) geldt dat sprake moet zijn van ‘een ernstige inbreuk op de rechtsorde’. (zie noot 14) Deze voorwaarde ontbreekt in het onderdeel in de wet waar het de zwaardere vormen van de hackbevoegdheid betreft. (zie noot 15) De toelichting bij de wet stelt echter dat er ook in die gevallen sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. (zie noot 16)

In de toelichting bij het ontwerpbesluit is in relatie tot de aangewezen misdrijven niet expliciet ingegaan op het criterium van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Van enkele in het ontwerpbesluit genoemde misdrijven is niet op voorhand duidelijk of hierbij steeds sprake kan zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. (zie noot 17) De Afdeling adviseert in de toelichting te motiveren dat de aangewezen misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde kunnen opleveren, dan wel, zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

2. Technische eisen aan en keuring van het technisch hulpmiddel
Bij het binnendringen en onderzoeken van een geautomatiseerd werk kan gebruik worden gemaakt van een technisch hulpmiddel dat gegevens detecteert, registreert en transporteert. Het ontwerpbesluit concretiseert de technische eisen die mogen worden gesteld aan het hulpmiddel.

Het binnendringen of onderzoeken met een technisch hulpmiddel kan een nadelig effect hebben op een geautomatiseerd werk of netwerk van derden. Deze derden hoeven niet op de hoogte te worden gesteld van het binnendringen, waardoor het gevaar bestaat dat zij zich niet (tijdig) bewust zijn van deze nadelige effecten. Het verdient daarom de voorkeur bij de keuring van technische hulpmiddelen tevens te bezien of deze middelen de kans op nadelige effecten voor derden zo veel mogelijk voorkomen. Het opnemen van een dergelijke eis in het ontwerpbesluit acht de Afdeling daarom aangewezen.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het minimaliseren van de nadelige effecten voor derden bij de inzet van een technisch middel aan de in het ontwerpbesluit genoemde technische eisen toe te voegen.

3. Aanwijzing College van procureurs-generaal
Artikel 126nba, negende lid, Sv bepaalt dat bij amvb regels kunnen worden gesteld over de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen waarin niet bekend is waar de gegevens zijn opgeslagen. Het gaat hier om de situatie dat wel bekend is dat een geautomatiseerd werk in gebruik is bij een verdachte of persoon, maar niet bekend is wat de locatie is van het werk, waardoor de Staat die betrokken is bij de opslag niet kan worden bepaald en geen rechtshulp kan worden gevraagd. (zie noot 18) In deze gevallen hanteert de officier van justitie een ‘stapsgewijze aanpak’ voor het onderzoek in een geautomatiseerd werk. (zie noot 19)

Deze regels worden echter niet opgenomen in het ontwerpbesluit, maar in een Aanwijzing van het College van procureurs-generaal. (zie noot 20) De Afdeling wijst erop dat hiermee ingegaan wordt tegen de gebruikelijke systematiek van wettelijke delegatie. Als de wetgever de bevoegdheid tot het stellen van regels delegeert aan een amvb kunnen deze regels niet worden vastgelegd in een aanwijzing. Het feit dat de wet spreekt van het kunnen stellen van regels bij amvb doet daaraan niet af. Het facultatieve karakter van de delegatiegrondslag houdt uitsluitend in dat er niet noodzakelijkerwijs regels gesteld moeten worden. Het betekent echter niet dat gekozen kan worden om, indien er regels gesteld worden, dit op een ander niveau te doen dan bij amvb. (zie noot 21)

Gelet hierop adviseert de Afdeling de regels alsnog in een ontwerpbesluit op te nemen.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State


Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W16.18.0125/II

- In de toelichting op artikel 20 van het ontwerpbesluit de landen opsommen die het betreft (Conform de toelichting op Aanwijzing 5.28 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).


Nader rapport (reactie op het advies) van 24 september 2018

Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen ten aanzien van de in het ontwerpbesluit aangewezen misdrijven in het kader waarvan de opsporingsbevoegdheid om heimelijk en op afstand onderzoek te doen in een geautomatiseerd werk mag worden ingezet, de technische eisen en keuring van het technische hulpmiddel en het opnemen van regels over de toepassing van deze bevoegdheid in de gevallen waarin niet bekend is waar de gegevens zijn opgeslagen in een Aanwijzing van het College van procureurs-generaal.

De Afdeling geeft in overweging een besluit te nemen nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

1. Aangewezen misdrijven
De Afdeling maakt opmerkingen over het aanwijzen bij algemene maatregel van bestuur van misdrijven waarvoor de opsporingsbevoegdheid om heimelijk en op afstand een geautomatiseerd werk binnen te dringen met het oog op de vastlegging van gegevens en het ontoegankelijkmaken van gegevens mag worden ingezet. De Afdeling wijst erop dat misdrijven in het kader waarvan opsporingsbevoegdheden mogen worden ingezet tot op heden altijd in het Wetboek van Strafvordering zelf worden aangewezen en benadrukt het belang van een consequente toepassing van het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel.

De in artikel 2 van het besluit aangewezen misdrijven zijn misdrijven die worden gepleegd met een geautomatiseerd werk (computercriminaliteit in enge zin) en ernstige commune misdrijven die in toenemende mate met behulp van een geautomatiseerd werk worden gepleegd (gedigitaliseerde criminaliteit) waarbij vaak geen ander aanknopingspunt is voor de opsporing dan via het geautomatiseerde werk. Hiermee vindt nadere uitwerking plaats van de normstelling in de Wet computercriminaliteit III (zie noot 22) (hierna: wet) op grond waarvan de opsporingsbevoegdheid mag worden ingezet indien sprake is van verdenking van een misdrijf dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en een dringend opsporingsbelang aanwezig is. De wet en het besluit worden twee jaren na inwerkingtreding geëvalueerd. Tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer van de wet is toegezegd dat de lijst van aangewezen misdrijven in het besluit tot en met de evaluatie ongewijzigd blijft. (zie noot 23) De misdrijven waarvoor de bevoegdheid kan worden ingezet en het niveau waarop de aanwijzing hiervan plaatsvindt zullen onderdeel zijn van de evaluatie.

In reactie op de door Afdeling geplaatste twee kanttekeningen bij de in het ontwerpbesluit aangewezen misdrijven wordt het volgende opgemerkt.

a. Wegmaken van bewijs
Aan het advies van de Afdeling om in de nota van toelichting in te gaan op de in het besluit aangewezen misdrijven in relatie tot de regeling in de wet en tot het stelstel van dwangmiddelen is gevolg geven. Met de Afdeling ben ik van mening dat de ondergrens van de inzet van de bevoegdheid voor de meest ingrijpende onderzoekshandelingen, het vastleggen van gegevens en het ontoegankelijk maken van gegevens, in de wet is gelegen in verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. (zie noot 24)(zie noot 25) Voor het vastleggen van gegevens en het ontoegankelijk maken van gegevens is een verdenking van een misdrijf vereist waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. (zie noot 26)

Overeenkomstig het advies van de Afdeling is het misdrijf wegmaken van bewijs (artikel 200, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) uit de lijst van de in artikel 2 van het besluit aangewezen misdrijven geschrapt, omdat dit geen misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Om dezelfde reden is de lichtste variant van het misdrijf opzettelijke vernieling van elektriciteitswerken (161bis, onder 1°, Sr) geschrapt.

b. Ernstige inbreuk op de rechtsorde
In reactie op het advies van de Afdeling is in de nota van toelichting toegelicht dat inzet van de bevoegdheid voor het vastleggen van gegevens en het ontoegankelijkmaken van gegevens mogelijk is bij verdenking van een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Daarnaast is een dringend onderzoeksbelang vereist. De afweging bij lichtere delictscenario’s van in het besluit aangewezen misdrijven met een algemeen geformuleerde delictsomschrijving, zoals valsheid in geschrifte en witwassen, kan ertoe leiden dat in een concreet geval wordt afgezien van de inzet van de bevoegdheid.

2. Technische eisen aan en keuring van een technisch hulpmiddel
Het advies van de Afdeling om via de technische eisen voor technische hulpmiddelen die worden gebruikt voor het verrichten van onderzoekshandelingen te regelen in het besluit dat bij de keuring wordt bezien of deze middelen de kans op nadelige effecten voor derden zoveel mogelijk voorkomen is niet overgenomen. Een dergelijke eis past niet bij het doel van de keuring, die plaatsvindt met het oog op de werking van het hulpmiddel en het waarborgen van de herleidbaarheid, betrouwbaarheid en integriteit van hiermee vast te leggen gegevens die kunnen dienen als bewijs in een strafzaak.

De inschatting, beheersing en beperking van de risico’s van een technisch hulpmiddel, waaronder eventuele schade voor derden, zijn afwegingen die niet zozeer betrekking hebben op de werking van een technisch hulpmiddel als wel op de daadwerkelijke inzet hiervan. Daarbij is de deskundigheid van de betrokken opsporingsambtenaren van essentieel belang. Gelet hierop zijn de handelingen die met een technisch hulpmiddel worden verricht ingevolge het besluit voorbehouden aan hiervoor speciaal opgeleide opsporingsambtenaren van een technisch team.

In de procedure rondom de inzet van de bevoegdheid wordt aandacht besteed aan de risico’s voor het te onderzoeken geautomatiseerd werk, waaronder schade aan derden. Voorafgaand aan de inzet van de bevoegdheid stelt het technische team een rapport haalbaarheidsonderzoek op ten behoeve van de officier van justitie, waarin het plan van aanpak voor de uitvoering van een onderzoek in het geautomatiseerde werk is uitgewerkt. De inschatting van de beheersing en beperking van de risico’s van het onderzoek is hiervan een onderdeel.

3. Aanwijzing College van procureurs-generaal
In reactie op het advies van de Afdeling om regels over de toepassing van de opsporingsbevoegdheid in de gevallen waarin niet bekend is waar de gegevens zijn opgeslagen in het ontwerpbesluit op te nemen wordt het volgende opgemerkt. Anders dan de Afdeling ben ik van mening dat met de uitwerking van een Aanwijzing van het College van procureurs-generaal niet wordt ingegaan tegen de gebruikelijke systematiek van delegatie. Het opsporingsonderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Het College van procureurs-generaal kan op grond van artikel 130, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie. Aanwijzingen van het College zijn geen algemeen verbindende voorschriften, maar beleidsregels die ertoe dienen de consistentie en de kwaliteit van de opsporing te bevorderen. Als de toepassing van de aanwijzingsbevoegdheid van het College afhankelijk zou worden gemaakt van het tot stand komen van een algemene maatregel van bestuur, dan zou afbreuk worden gedaan aan de zelfstandige bevoegdheid die het College heeft om (opsporings)beleid te vormen.

4. Redactionele opmerking
Aan de redactionele opmerking van de Afdeling is gevolg gegeven.

5. Overige wijzigingen
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de aanhef van het besluit artikel 126zpa, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als delegatiegrondslag te schrappen, aangezien geen terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 Sr worden aangewezen in het ontwerpbesluit.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie en Veiligheid


(1) De Wet computercriminaliteit III is 26 juni 2018 aangenomen; beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2019.
(2) Vgl. artikel 126nba, eerste lid, onderdelen a-e, alsmede artikel 126uba, eerste lid, en artikel 126zpa, eerste lid, Sv.
(3) Artikel 2 van het ontwerpbesluit.
(4) Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het kopiëren van alle gegevens die zijn opgeslagen op een pc, waaronder de fotobestanden, financiële administratie en email- en internetverkeer, zowel t.a.v. het verleden, het heden als de toekomst. De Afdeling heeft hierop gewezen in haar advies over het wetsvoorstel Computercriminaliteit III. In het wetsvoorstel computercriminaliteit III dat voor advies aan de Afdeling was voorgelegd, gold eenzelfde regime voor alle vormen van de hackbevoegdheid, te weten (1) de verdenking van een misdrijf waarop voorlopige hechtenis was toegelaten en (2) een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De Afdeling adviseerde gelet op de verschillende mate van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de hackbevoegdheden, te differentiëren in de voorwaarden voor toepassing van de verschillende hackbevoegdheden. In reactie hierop heeft de regering voor de zwaarste vormen van de hackbevoegdheid als eis gesteld dat er sprake is van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dan wel een misdrijf zoals bij amvb aan te wijzen. Zie Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 4, p. 4 en p. 18.
(5) De regering stelt daarin dat uitgangspunt is dat overeenkomstig de Aanwijzingen voor de regelgeving de reikwijdte en de voornaamste duurzame normen op het niveau van de wet in formele zin worden geregeld, zodat parlementaire betrokkenheid gewaarborgd is. Voorschriften van meer technische of administratieve aard of nadere voorschriften die vaak wijziging behoeven in verband met technische of wetenschappelijke inzichten kunnen op lager niveau worden uitgewerkt. Onderzoeksmaatregelen die een beperking van grondrechten inhouden worden bij wet geregeld. Zie: Contourennota Modernisering van het Wetboek van Strafvordering, Kamerstukken II 2014/15, 27 279, nr. 278, p. 8, 26 en 59.
(6) Het gaat -kort gezegd- om misdrijven waarbij het misdrijf met een computer wordt gepleegd of betrekking heeft op een computer, zoals computervredebreuk. Daarnaast gaat het volgens de toelichting op artikel 2 om ernstige commune misdrijven met een grote maatschappelijke impact die in toenemende mate worden gepleegd met een computer, zoals fraude en witwassen.
(7) Artikel 126nba, eerste lid, 1 sub a, b en c, Sv.
(8) Artikel 126nba, eerste lid, aanhef bij sub d en e, Sv.
(9) Vgl. Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 4, p. 19 en Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 3, p. 29.
(10) Artikel 200, eerste lid, Sr luidt: "Hij die opzettelijk zaken, bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden, of registers die voortdurend of tijdelijk op openbaar gezag bewaard worden, of hetzij aan een ambtenaar, hetzij aan een ander in het belang van de openbare dienst ter hand zijn gesteld, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogte drie jaren of geldboete van de vierde categorie." De strafbepaling heeft betrekking op stukken van bewijs in strafzaken, maar ook in civiele zaken, die aan de overheid zijn toevertrouwd of door de overheid zijn veiliggesteld.
(11) Zoals bijvoorbeeld aanhouden buiten heterdaad (artikel 54 Sv), ophouden voor verhoor (artikel 61 Sv) en inverzekeringstelling (artikel 58 Sv).
(12) Artikel 126nba, eerste lid, sub a, b en c, Sv.
(13) Artikel 126nba, eerste lid, sub a, b en c, Sv.
(14) De eis in artikel 126nba, eerste lid, aanhef, luidt: Een misdrijf omschreven in artikel 67, eerste lid, "dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert." Deze eis is ontleend aan de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden, zie bijv. artikel 126m Sv.
(15) Artikel 126nba, eerste lid, sub d en e, Sv.
(16) Kamerstukken II 2015/16, 34 372, nr. 4, p. 19.
(17) Denk aan valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) dat in het ontwerpbesluit is aangewezen als misdrijf. De rechter heeft in relatie tot uitkeringsfraude bepaald dat dit geen in beginsel geen ernstige inbreuk op de rechtsorde inhoudt. Vgl. Hof Amsterdam 24 juni 2004, NJ 2004, 531. Zie voor meer rechtspraak over dit begrip: Tom Blom, Een ernstige inbreuk op de rechtsorde, DD 2007/51.
(18) Nota van toelichting, paragraaf 9.7, tweede tekstblok.
(19) De criteria voor een stapsgewijze aanpak hebben betrekking op de inspanning die is vereist om de identiteit en locatie van het werk te achterhalen, de ernst van het strafbare feit, de mate van betrokkenheid van de Nederlandse rechtsorde (betrokkenheid van Nederlandse slachtoffers of infrastructuur) de aard van de te verrichten handelingen (alleen overnemen van gegevens of ook ontoegankelijk maken) en de risico’s voor het werk (Toelichting, paragraaf 9.7, tweede tekstblok).
(20) Nota van toelichting, paragraaf 9.7, tweede tekstblok.
(21) Dit neemt niet weg dat indien een amvb tot stand is gekomen, er in voorkomende gevallen reden kan zijn voor een Aanwijzing van het College van procureurs-generaal (ex artikel 130, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Vgl. bijvoorbeeld het Besluit inbeslagneming en de aanwijzing inbeslagneming).
(22) Wet van 27 juni 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III) (Stb. 322), artikelen 126nba/uba, eerste lid, Wetboek van Strafvordering.
(23) Handelingen I 2017/18, nr. 34.
(24) Artikelen 126nba/126uba, eerste lid, aanhef en onder en c, van het Wetboek van Strafvordering, in samenhang bezien.
(25) Kamerstukken II 2015/16, 34372, nr. 3, p. 15.
(26) Kamerstukken II 2015/16, 34372, nr. 3, p. 29.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 525 kB)